In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft een laattijdige aanvraag ingediend en is van mening dat zij voldoet aan de voorwaarden voor een uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv terecht de aanvraag heeft afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op haar zeventiende en achttiende jaar niet voldeed aan de criteria van de artikelen 5 en 6 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad heeft de zorgvuldigheid van het medische onderzoek onderschreven en geconcludeerd dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid is aangetoond. De Raad heeft ook de proceskostenveroordeling in stand gelaten en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.