ECLI:NL:CRVB:2025:820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
23/1378 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen had beëindigd. De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij inmiddels een zelfstandige woonruimte heeft en geen gebruik meer maakt van beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Dit betekent dat een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten niet meer relevant is voor een toekomstige periode. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen bewijs heeft geleverd voor immateriële schade, waardoor het procesbelang ontbreekt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1378 WMO15
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2023, 22/1120 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
SAMENVATTING
De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak gelijktijdig met de zaken 22/2002 BESLU, 23/2063 WMO15, 24/1415 WMO15 en 24/1416 WMO15 van appellant behandeld op een zitting van 3 april 2025. Namens appellant is mr. Sprakel verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Ferwerda en B.E. Robbe.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 1 april 2020 heeft het college aan appellant een maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van zorg in natura op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verstrekt. In dat kader is een zorgverleningsovereenkomst gesloten tussen appellant en het Leger des Heils, opvanglocatie [woonplaats] , met ingang van 13 oktober 2020.
1.2.
Op 24 september 2021 heeft opvanglocatie [naam opvang locatie 1] een verzoek tot eenzijdige beëindiging van de zorg ingediend bij het college.
1.3.
Op 29 september 2021 heeft het Leger des Heils aan appellant medegedeeld dat het zorgtraject bij opvang [naam opvang locatie 1] met ingang van 1 oktober 2021 eenzijdig wordt beëindigd. Appellant kan per die datum terecht bij opvanglocatie [naam opvang locatie 2] . Met een besluit van 13 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellant procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet het geval is en het hoger beroep dus niet-ontvankelijk is.
4.1.
De Raad heeft eerder overwogen dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
4.2.
Appellant heeft inmiddels een zelfstandige woonruimte en maakt geen gebruik meer van beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Dit betekent dat een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten niet meer van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Ter zitting van de Raad heeft appellant gesteld dat appellant immateriële schade geleden omdat hij geen passende opvang geboden heeft gekregen en daarom in een gebrekkige caravan moest verblijven. Volgens appellant is daarmee sprake van een inbreuk op artikel 3 van het EVRM. [2] Een begin van bewijs voor het ontstaan van schade volgens de hier aan te leggen maatstaf, [3] heeft appellant echter niet geleverd. Daarom is op voorhand onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming. Dit betekent dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en K.H. Sanders en D.A. Verburg als leden, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S. Ploum

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 9 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1963, punt 4.4.