In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A.T. Sick, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/1760 WIA. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 2 april 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarbij aan appellante een IVA-uitkering is toegekend per 29 mei 2018. Appellante heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt en heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met drieëntwintig maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000,-. Daarnaast heeft de Raad de proceskosten van appellante in verband met het beroep en hoger beroep vastgesteld op € 6.583,91, en de kosten voor het verzoek om schadevergoeding op € 453,50. Het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van in totaal € 174,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door A.I. van der Kris en griffier D. Semiz.