ECLI:NL:CRVB:2025:771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
22/3850 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de ingangsdatum daarvan in het kader van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam terecht heeft geweigerd om aan appellant met ingang van 19 november 2018 bijstand toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met ingang van een eerdere datum dan 7 september 2020 wordt toegekend. De appellant had in 2018 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze werd buiten behandeling gesteld. In 2021 diende hij opnieuw een aanvraag in, waarbij hij als ingangsdatum 7 september 2020 aangaf. Het college heeft deze aanvraag abusievelijk met terugwerkende kracht toegekend, maar stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bestreden besluit in stand heeft gelaten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van bijstand met ingang van 7 september 2020 in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

22/3850 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2022, 22/2663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 13 mei 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht heeft geweigerd om aan appellant met ingang van 19 november 2018 bijstand toe te kennen. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die toekenning met ingang van een eerdere datum dan 7 september 2020 rechtvaardigt.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 20 maart 2025 heeft appellant aanvullende stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 april 2025. Voor appellant is verschenen mr. Kramer. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 19 november 2018 een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
1.2.
Op 27 september 2018 heeft appellant bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd ter aanvulling op zijn IVA-uitkering.
1.3.
Met een besluit van 29 oktober 2018 heeft het college de aanvraag van 27 september 2018 buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Op 7 september 2021 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om aanvullende bijstand. Daarbij heeft appellant als gewenste ingangsdatum 7 september 2020 aangegeven.
1.5.
Met een besluit van 23 september 2021 heeft het college met ingang van 7 september 2020 bijstand aan appellant en zijn echtgenote toegekend naar de norm voor gehuwden.
1.6.
Met een besluit van 15 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2021 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de bijstand per abuis met een jaar terugwerkende kracht is toegekend. Om appellant door het instellen van bezwaar niet in een nadeligere positie te brengen, wijzigt de ingangsdatum niet. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijstand met ingang van 19 november 2018 rechtvaardigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat wel sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan hem met ingang van 19 november 2018 bijstand wordt toegekend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de PW en de vaste rechtspraak over de voorloper van die bepaling (artikel 68a, eerste lid, van de Algemene bijstandswet). [1]
4.2.
Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. Vergelijk eerdere rechtspraak. [2]
4.3.
Appellant stelt dat het college weloverwogen en in overeenstemming met de aanvraag bijstand met terugwerkende kracht heeft toegekend en dat dus sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.1. Gelet hierop dient het college met ingang van 19 november 2018 aanvullende bijstand te verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het college abusievelijk met ingang van 7 september 2020 bijstand heeft toegekend in plaats van met ingang van de datum van de aanvraag (7 september 2021) en dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die toekenning met ingang van een eerdere datum rechtvaardigt. In het primaire besluit staat dat de aanvullende uitkering is aangevraagd met terugwerkende kracht vanaf 7 september 2020. Dat is niet toegelicht. Daarom kan niet worden aangenomen dat de aanvraag bewust met terugwerkende kracht is toegekend. Van een bewuste standpuntbepaling waaraan appellant het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat de bijstand ook met verdergaande terugwerkende kracht zou worden verleend, is daarom geen sprake. Ook kan niet worden aangenomen dat bij appellant de indruk is gewekt dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling. [3] Gelet hierop is er geen reden om bijstand toe te kennen met ingang van een datum gelegen voor de datum met ingang waarvan appellant heeft verzocht om bijstand.
4.5.
Het standpunt van appellant dat hij niet wist dat hij vanaf een eerdere datum bijstand kon aanvragen, slaagt evenmin. Onbekendheid met wet- of regelgeving of gebrek aan voorlichting van de zijde van de bijstandverlenende instantie is niet een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat toch bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Dit is vaste rechtspraak. [4]
4.6.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht tot 19 november 2018 bijstand toe te kennen. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische gegevens zijn onvoldoende om aan te nemen dat appellant niet in staat was om, al dan niet met behulp van derden, eerder een aanvraag in te dienen. Op 27 september 2018 heeft appellant met behulp van zijn broer ook een aanvraag om bijstand ingediend. Dat deze aanvraag buiten behandeling is gesteld doordat appellant, zoals hij stelt, vanwege psychische klachten niet in staat was om de gevraagde gegevens in te zenden en zijn echtgenote de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, waardoor zij de brieven van het college niet kon lezen, doet hieraan niet af. Ook zijn echtgenote had hulp van derden kunnen inschakelen. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om per eerdere datum bijstand toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van bijstand met ingang van 7 september 2020 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172.
3.Vgl. de uitspraak van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351, r.o. 4.5.2.1.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4242.