Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 15 van de ZW:
1. Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld
Artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
Voor de toepassing van dit besluit is maandag de eerste dag van de kalenderweek en zijn de eerste vijf dagen van de kalenderweek dagloondagen.
Artikel 12b van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW, is ingetreden of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan.
3. Bij het vaststellen van het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
Artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen:
a. uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW;
b. de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv;
c. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en
d. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof.
Artikel 12e van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
[…]
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert een werkgever verstaan die:
a. de vakantiebijslag periodiek bij iedere loonbetaling uitbetaalt;
b. de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke loon betaalt; of
c. de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de WML.
5. D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid.
7. Indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste, vijfde of zesde lid nul is, dan is het dagloon, in afwijking van het eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening:
E/F
waarbij:
E staat voor het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan; en
F staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan dan wel, indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, voor 21,75.