ECLI:NL:CRVB:2025:647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
23/1727 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding en bewijs van ontvangst aangetekende post

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep niet-ontvankelijk verklaarde wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift buiten de termijn was ingediend, omdat het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk had gesteld dat het bestreden besluit aangetekend was verzonden, maar appellant het niet had afgehaald. Appellant betwistte echter de ontvangst van het afhaalbericht en stelde dat hij geen kennis had genomen van het besluit. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voldoende twijfel bestond over de ontvangst van het afhaalbericht, waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar werd geacht. Het beroep werd tijdig ingesteld, maar het hoger beroep werd ongegrond verklaard omdat appellant geen belanghebbende was bij het besluit van het college, dat de bijstandsaanvraag van zijn vriendin had afgewezen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant kreeg wel een vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

23/1727 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2023, 22/1862 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (college)
Datum uitspraak: 15 april 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Het college stelt dat het bestreden besluit aangetekend is verzonden, maar dat appellant het niet heeft afgehaald bij het postafhaalpunt. Appellant stelt dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. De Raad oordeelt dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht in de brievenbus is achtergelaten. Dit betekent dat het niet afhalen van de aangetekende brief niet voor rekening van appellant komt. De termijnoverschrijding wordt verschoonbaar geacht. Het beroep is daarom tijdig ingesteld en het hoger beroep slaagt om die reden. Maar het beroep is ongegrond, omdat appellant geen belanghebbende is bij het besluit waarbij geen bijstand is toegekend aan zijn (toenmalige) vriendin.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nadere reactie ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 januari 2025, gelijktijdig met de zaak 23/1728 PW. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Wieringa. In de zaak 23/1728 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft een relatie met [naam] (vriendin) en samen hebben zij een minderjarig kind. Zij stonden ten tijde van belang op verschillende adressen in de Basisregistratie Personen ingeschreven.
1.2.
De vriendin van appellant heeft zich op 16 juni 2021 bij het college gemeld om bijstand aan te vragen naar de norm van een alleenstaande. Het college heeft de aanvraag met een besluit van 17 augustus 2021 afgewezen. De vriendin heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 19 augustus 2021 heeft appellant voor zichzelf bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 augustus 2021.
1.4.
Met een besluit van 28 februari 2022 heeft het college het bezwaar van de vriendin ongegrond verklaard. Het college heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat de vriendin over meer vermogen beschikt dan de voor haar geldende vermogensgrens. Daarnaast heeft zij de inlichtingenverplichting geschonden door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over haar woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.5.
Met een besluit van 28 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Omdat appellant niet rechtstreeks wordt geraakt door het besluit over de aanvraag van zijn vriendin kan hij daartegen geen bezwaar maken.
1.6.
Het college heeft het bestreden besluit op 28 februari 2022 aangetekend aan appellant toegezonden. Aangezien het college het bestreden besluit op 21 maart 2022 retour heeft ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”, heeft het college het bestreden besluit op 24 maart 2022 nogmaals per gewone post aan appellant toegezonden. Appellant heeft op 15 april 2022 beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het beroepschrift buiten de termijn voor het instellen van beroep is ingediend.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij het aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen. Hij heeft ook geen afhaalbericht ontvangen. Appellant heeft op 26 maart 2022 wel het per gewone post verzonden besluit ontvangen. Appellant heeft geen rechtshulpverlener en spreekt geen Nederlands, zodat hij het besluit eerst moest laten vertalen. Appellant ging er van uit dat de beroepstermijn vanaf 24 maart 2022 ging lopen, omdat in het besluit staat dat hij vanaf de verzenddatum zes weken de tijd heeft om beroep in te stellen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt en beoordeelt vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit. Dit moet ongegrond worden verklaard. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het hoger beroep slaagt
4.1.
Bij de beoordeling of in het kader van aangetekend verzonden post aannemelijk is gemaakt dat geen afhaalbericht is achtergelaten, is het volgende van belang. [1]
4.1.1.
Als een stuk van een bestuursorgaan of rechterlijke instantie aangetekend is verzonden en belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of het postvervoerbedrijf het stuk op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende heeft aangeboden. Als het interne systeem van het postvervoerbedrijf laat zien dat de bezorger het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht in de brievenbus heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden.
4.1.2.
Als belanghebbende stelt dat het stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht (op het juiste adres) is ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van het postvervoerbedrijf ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat belanghebbende feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld of het stuk is ontvangen of aangeboden. Als belanghebbende erin slaagt het vermoeden te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het stuk niet op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende is aangeboden. [2]
4.2.
Uit de door het college overgelegde track & trace informatie blijkt dat PostNL het besluit op 28 februari 2022 heeft ontvangen, dat PostNL op 1 en 2 maart 2022 heeft geprobeerd het besluit bij appellant te bezorgen, dat de bezorging niet is gelukt en dat het besluit vanaf 3 maart 2022 klaar lag om op te halen op het PostNL-punt. Nadat dit na twee weken nog niet was afgehaald, is het retour afzender gestuurd. Op 21 maart 2022 heeft het college het besluit retour ontvangen. In dit geval is het niet aan een fout van het college te wijten dat het besluit onbestelbaar retour is ontvangen en moet worden geoordeeld dat het besluit op 28 februari 2022 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. Appellant heeft vaker problemen gehad met de bezorging van aangetekende post en ook zijn vriendin heeft van het aan haar toegezonden aangetekende besluit geen afhaalbericht ontvangen. Appellant heeft dit een keer getest toen hij een aangetekend verzonden brief verwachtte. De postbezorger belde aan, wachtte enkele seconden en vertrok, zonder een afhaalbericht achter te laten. Op grond van deze door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden kan redelijkerwijs worden betwijfeld dat een afhaalbericht in de brievenbus is achtergelaten. Dit betekent dat de gevolgen van het niet afhalen van de aangetekende brief niet voor rekening van appellant komen.
4.4.
Appellant heeft het bestreden besluit op 26 maart 2022 ontvangen, toen de beroepstermijn nog niet verstreken was. Op dat moment heeft appellant dus pas kennis genomen van het op correcte wijze bekendgemaakt bestreden besluit. Vanaf 26 maart 2022 heeft appellant een termijn van zes weken waarbinnen het ingestelde beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat is. [3] Appellant, die zonder rechtsbijstandverlener procedeerde, heeft zelf ook toegelicht dat hij dacht dat hij na de ontvangst van het op 24 maart 2022 per gewone post verzonden besluit een termijn van zes weken had om tegen het bestreden besluit beroep bij de rechtbank in te stellen. De Raad ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om het ingestelde beroep als niet verwijtbaar te laat aan te merken.
4.5.
Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit beoordelen.
Het beroep is ongegrond
4.6.
Om bezwaar te maken tegen een besluit, moet iemand belanghebbende zijn. Dit betekent dat zijn belang rechtstreeks bij een besluit moet zijn betrokken. [4] Alleen de persoon die een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang heeft bij een besluit dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen kan een belanghebbende zijn. Als een belang van een andere betrokkene is afgeleid, is niet aan deze vereisten voldaan. [5]
4.7.
Appellant is geen belanghebbende bij het besluit van 17 augustus 2021. Zijn belang is namelijk niet rechtstreeks betrokken bij de afwijzing van de aanvraag om bijstand van zijn vriendin. Zij heeft bijstand aangevraagd als alleenstaande en zo heeft zij zich ook gepresenteerd tegenover het college. Dat appellant zich betrokken voelde bij zijn vriendin is begrijpelijk, maar maakt appellant nog geen belanghebbende bij het besluit waarmee het college de bijstandsaanvraag van de vriendin heeft beoordeeld. Het college heeft het bezwaar van appellant dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt, omdat de rechtbank het beroep ten onrechte nietontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit, waarbij het college het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, in stand blijft.
5. Appellant heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Appellant krijgt wel een vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 50,-. Aan appellant is vrijstelling verleend van het griffierecht in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het door appellant in beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) A.M.J. van Erkel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2, eerste lid
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken tenzij het besluit in bezwaar of in administratief is genomen.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 tot en met 34, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3987, en van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3987.
3.Zie de uitspraken van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 tot en met 34.
4.Dit staat in artikel 8:1, in verbinding met de artikelen 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, en 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1004.