ECLI:NL:CRVB:2025:58

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
23/2116 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil tussen appellante, een B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een voorschot en de daaropvolgende WIA-uitkering aan een ex-werkneemster van appellante. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang zou hebben. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen procesbelang aanwezig is. De Raad heeft overwogen dat het enkele feit dat appellante als werkgever belanghebbende is, niet betekent dat zij ook een concreet belang heeft bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere gronden beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank onderschreven. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het onaannemelijk werd geacht dat appellante schade heeft geleden door de besluitvorming van het Uwv.

Uitspraak

23/2116 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2023, 22/2154 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante B.V.] . te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het beroep van appellante nietontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante geen procesbelang heeft.

PROCESVERLOOP

Namens appellante hebben [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2024. Namens appellante zijn [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 24/737 WIA en 24/738 WIA. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
[ex-werkneemster] (hierna: ex-werkneemster) was bij appellante werkzaam. De exwerkneemster heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Omdat daarover niet tijdig een besluit kon worden genomen, heeft het Uwv bij besluit van 26 november 2021 met ingang van 6 december 2021 een voorschot van € 854,14 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, aan de ex-werkneemster toegekend. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 1 maart 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 5 januari 2022 heeft het Uwv aan de ex-werkneemster met ingang van 6 december 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Het uitkeringsbedrag is per maand vastgesteld op bruto € 854,14. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en de zaak niet inhoudelijk beoordeeld. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
Appellante is geen eigenrisicodrager voor de betaling van de WIA-uitkering van haar (ex-)werknemers, maar ondervindt alleen gevolgen via de verschuldigde gedifferentieerde WGA-premie. In zijn uitspraak van 10 mei 2023 heeft de Raad in een geval dat grote gelijkenis vertoont met de onderhavige zaak geoordeeld dat geen procesbelang aanwezig is. [1] De rechtbank heeft geen andersluidend oordeel in deze zaak.
2.2.
Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betrokkene feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. [2]
2.3.
Wat appellante ter onderbouwing van haar procesbelang heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet kunnen volgen. Niet duidelijk is waar appellante de stelling op baseert dat het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het verstrekte voorschot van belang is voor de uiteindelijke gedifferentieerde WGA-premie die appellante verschuldigd is in verband met de toegekende WIA-uitkering aan de ex-werkneemster. Wat appellante heeft aangevoerd over de rechtsgeldigheid van het verleende voorschot betreft een louter formeel of principieel belang. Dit is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
2.4.
De stelling van appellante dat zij schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming van het Uwv, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuursrechtelijke besluitvorming kan tot het oordeel leiden dat een actueel procesbelang aanwezig is. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuursrechtelijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. [3] In het geval van appellante is hiervan geen sprake. Dat appellante schade zou lijden door de voorschotverstrekking is op geen enkele manier onderbouwd. Onder deze omstandigheden wordt het op voorhand onaannemelijk geacht dat appellante schade heeft geleden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante voert in hoger beroep – kort samengevat – aan dat er geen wettelijke grondslag is voor het toekennen van voorschotten en ook niet voor een toekomstige verrekening van de verstrekte voorschotten met een definitief toegekende WIA-uitkering. De wijze waarop het Uwv voorschotten verstrekt is in strijd met artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geen procesbelang aangenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit nietontvankelijk heeft verklaard aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.1.
Een werkgever (ook een niet-eigenrisicodragende werkgever) is op grond van vaste rechtspraak van de Raad categoraal belanghebbende bij een beslissing van het Uwv over onder meer een WIA-uitkering van een van zijn werknemers, omdat die uitkering gevolgen kan hebben voor de premieverplichtingen van de werkgever. Het is verder vaste rechtspraak dat het enkele feit dat een werkgever als categoraal belanghebbende heeft te gelden, niet reeds meebrengt dat hij ook moet worden geacht een concreet belang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep dan wel hoger beroep. Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betreffende werkgever feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante geen of onvoldoende procesbelang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het verstrekte voorschot. Met het besluit van 5 januari 2022 is een loongerelateerde WGA-uitkering aan de ex-werkneemster toegekend. Het Uwv heeft terecht gesteld dat deze uitkering gelijk is aan het eerder verstrekte voorschot en dat het verstrekte voorschot in elk geval niet hoger is dan de toegekende uitkering. Daarmee is het betaalde voorschot aan te merken als een reguliere WIA-uitkering en zal dit op de gebruikelijke wijze worden doorberekend in de premie. Een oordeel over de rechtmatigheid van het verstrekte voorschot heeft daardoor geen feitelijke betekenis meer.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het onaannemelijk wordt geacht dat appellante schade heeft geleden. Het hiervoor in rechtsoverweging 2.4 weergegeven oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Gelet hierop wordt ook het in hoger beroep gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 10 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:897.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2156.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3357.