In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een vergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor het gebruik van de eigen auto door appellant. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat appellant niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of er sprake was van een adequate en veilige voorziening. Daarnaast heeft het college terecht geweigerd om de legeskosten en bijkomende kosten in verband met de gehandicaptenparkeerkaart en parkeerplaats te vergoeden, aangezien de Wmo 2015 hiervoor geen grondslag biedt. De Raad oordeelt dat het college een onderzoek door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) noodzakelijk heeft mogen achten om de rijvaardigheid van appellant te beoordelen, gezien zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant heeft echter geweigerd hieraan mee te werken, wat de afwijzing van zijn aanvraag rechtvaardigt. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.628,- bedragen, en moet ook het griffierecht van € 188,- vergoeden.