ECLI:NL:CRVB:2025:550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1392 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een waarschuwing in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, een ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen een waarschuwing die hem was gegeven door het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Limburg-Noord. De waarschuwing was gegeven vanwege het niet-nakomen van afspraken met zijn leidinggevende over werk en privé, en werd door het dagelijks bestuur als een sturingsmiddel beschouwd, niet als een bestuursrechtelijk besluit. De rechtbank had het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de waarschuwing geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat er geen uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim in de brief was opgenomen. Hierdoor was het bezwaar van de appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Raad benadrukte dat een waarschuwing in dit geval niet als een disciplinaire maatregel kan worden gezien en dat het dagelijks bestuur terecht had afgezien van het horen van de appellant op zijn bezwaar, aangezien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak bevestigt de noodzaak van duidelijke communicatie in de relatie tussen ambtenaren en hun werkgevers, en de voorwaarden waaronder een waarschuwing als een besluit kan worden aangemerkt.

Uitspraak

24/1392 AW
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 mei 2024, 23/2499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Limburg-Noord (dagelijks bestuur)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of de brief waarin aan appellant een waarschuwing is gegeven is aan te merken als een bestuursrechtelijk besluit. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Dit betekent dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meuwissen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door T.H.L. Smedts en A.P.T. Boers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een brief van 20 juli 2023 heeft het dagelijks bestuur appellant een waarschuwing gegeven voor het niet-nakomen van afspraken die tussen hem en zijn leidinggevende zijn gemaakt over enerzijds de balans tussen werk en privé en anderzijds zijn aanwezigheid op kantoor, zijn bereikbaarheid en het te laat of niet verschijnen bij afspraken met externen. In de brief valt onder meer te lezen dat het dagelijks bestuur van appellant verwacht dat hij zijn functie nauwgezet en ijverig vervult en zich ook gedraagt als een goed ambtenaar. Vervolgens heeft het dagelijks bestuur aangegeven dat appellant deze brief dient op te vatten als ‘laatste waarschuwing’ en dat deze waarschuwing zal worden opgenomen in zijn personeelsdossier.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen de brief van 20 juli 2023 is met een besluit van 12 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarschuwing geen deel uitmaakt van de limitatieve opsomming van disciplinaire straffen zoals weergegeven in de CAR/UWO. [1] Een waarschuwing is uitsluitend als sturingsmiddel aan te merken en brengt geen wijziging in de rechtspositie van appellant. De waarschuwing is ingezet als sturingsmiddel om het toekomstig gedrag te wijzigen en niet als verplichte opstap naar een disciplinaire maatregel. De gegeven schriftelijke waarschuwing is geen besluit in de zin van de Awb [2] en niet vatbaar voor bezwaar, aldus het dagelijks bestuur.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat in de brief van 20 juli 2023 de uitdrukkelijke vaststelling dat sprake is van plichtsverzuim ontbreekt en aan appellant geen rechtspositionele maatregel is opgelegd. De brief strekt niet verder dan de mededeling dat appellant zich dient te houden aan de gemaakte afspraken en zich moet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. De waarschuwing is uitsluitend een normaal sturingsmiddel in de verhouding tussen werknemer en werkgever en brengt geen wijziging in de rechtspositie van appellant. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de brief niet op rechtgevolg is gericht en dus geen besluit is in de zin van de Awb. Om die reden heeft het dagelijks bestuur mogen afzien van horen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Het is vaste rechtspraak [3] dat het rechtspositionele belang van de ambtenaar rechtstreeks is betrokken bij (de schriftelijke vastlegging van) de vaststelling dat een ambtenaar zich in de termen van het toepasselijke rechtspositionele voorschrift aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. In dat geval gaat de vaststelling verder dan het hanteren van een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen, waartegen geen rechtsmiddel openstaat. Ontbreekt een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim, dan is de waarschuwing uitsluitend als zo’n sturingsmiddel aan te merken en brengt zij geen wijziging in de rechtspositie van de ambtenaar.
4.3.
Anders dan namens appellant is aangevoerd komt uit de waarschuwingsbrief niet naar voren dat het dagelijks bestuur heeft bedoeld appellant te straffen. Zo is niet vastgesteld dat appellant zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van de CAR/UWO. [4] Het woord ‘plichtsverzuim’ wordt ook niet genoemd. Verder behoort een waarschuwing niet tot de in de CAR/UWO limitatief opgesomde disciplinaire straffen. Een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim ontbreekt ook. Dat betekent dat de waarschuwing niet anders kan worden opgevat dan een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen tussen werkgever en werknemer en niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar openstaat. Dat geldt ook als aan zo’n waarschuwing al dan niet het predikaat ‘laatste waarschuwing’ wordt verbonden of als de mededeling wordt gedaan dat een afschrift zal worden opgenomen in het personeelsdossier. [5]
4.4.
Het betoog van appellant dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft afgezien appellant te horen op zijn bezwaar wordt niet gevolgd. Het is juist dat horen een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftprocedure en dat daarvan slechts in een beperkt aantal gevallen [6] kan worden afgezien. Eén van die gevallen doet zich voor wanneer het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar kan gesproken worden als uit het bezwaarschrift direct blijkt dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn en er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk is. Gelet op wat in 4.3 is overwogen (de waarschuwingsbrief is geen besluit in de zin van de Awb) is aan de voorwaarde van redelijkerwijs geen twijfel in dit geval voldaan. Het dagelijks bestuur heeft dan ook terecht onder toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van het horen kunnen afzien alvorens op het bezwaar te beslissen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de waarschuwing in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7741, 28 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2606 en 6 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:261.
4.Artikel 16:1:1 van de CAR/UWO.
5.Zie de uitspraak van 17 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT3554.
6.Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.