ECLI:NL:CRVB:2020:261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van plichtsverzuim en disciplinaire maatregelen in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, werkzaam bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), was in geschil met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over disciplinaire maatregelen die aan haar waren opgelegd wegens plichtsverzuim. De Raad oordeelde dat de mededeling in de dienstopdracht van 12 maart 2015 geen uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim bevatte en derhalve als een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen moest worden opgevat. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de waarschuwing geen rechtsgevolg had en dat er geen bezwaar en beroep openstond tegen deze mededeling.
De Raad bevestigde dat appellante zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door op 3 maart 2015 niet op het opgegeven verpleegadres aanwezig te zijn zonder dit vooraf te melden aan haar leidinggevende of ArboNed. Ook het niet verschijnen op het spreekuur van de vervangend bedrijfsarts op 20 april 2015 zonder bericht van verhindering werd als plichtsverzuim aangemerkt. De minister was bevoegd om een disciplinaire straf op te leggen, en de opgelegde schriftelijke berisping werd niet onevenredig geacht in verhouding tot het plichtsverzuim. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen van appellante geen doel troffen en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.