ECLI:NL:CRVB:2025:55

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
24/738 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toekenning voorschot WIA-uitkering en procesbelang van werkgever

In deze zaak gaat het om de toekenning van een voorschot op een WIA-uitkering aan een ex-werkneemster van appellante, een B.V. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van dit voorschot, dat later is omgezet naar een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden en het Uwv door R.D. van den Heuvel. De Raad heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende procesbelang heeft, omdat het niet aannemelijk is dat zij schade heeft geleden door de toekenning van het voorschot. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de toekenning van het voorschot niet onrechtmatig was en dat appellante geen concreet belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van het Uwv. Het hoger beroep is dan ook niet-ontvankelijk verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

24/738 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 maart 2024, 22/5951 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante B.V.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellante hebben [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft een verzoek om schadevergoeding gedaan.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2024. Namens appellante zijn [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 23/2116 WIA en 24/737 WIA. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
[naam ex-werkneemster] (hierna: ex-werkneemster) was bij appellante werkzaam. De ex-werkneemster heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Omdat daarover niet tijdig een besluit kon worden genomen, heeft het Uwv bij besluit van 29 augustus 2022 met ingang van 23 augustus 2022 een voorschot van € 1.394,18 bruto per maand, exclusief vakantiegeld toegekend. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 31 juli 2023 heeft het Uwv aan de ex-werkneemster met ingang van
23 augustus 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Procesbelang
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat schade is geleden door bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel kan leiden dat er sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is wel vereist dat de stelling dat schade is geleden niet op voorhand onaannemelijk is. Appellante heeft aangevoerd dat zij schade lijdt als gevolg van een onrechtmatige toekenning van voorschotten, welke schade met name gelegen is in administratieve en juridische kosten, teneinde een premieverhoging te corrigeren. De rechtbank heeft overwogen dat niet bij voorbaat onaannemelijk is dat appellante, die daartoe nadere stukken heeft overgelegd, een procesbelang heeft bij de beoordeling van de
vraag of de voorschotten aan de ex-werkneemster terecht zijn toegekend. Met het oog op het
eventueel verhalen van deze schade heeft appellante belang bij het verkrijgen van een
rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Inhoudelijk
2.2.
De rechtbank heeft – samengevat weergegeven – geoordeeld dat het Uwv terecht aan de ex-werkneemster voorschotten heeft toegekend. Bij de beoordeling of een voorschot moet worden toegekend zal een inschatting moeten worden gemaakt aan de hand van de op dat moment beschikbare informatie. Daaraan zijn door de wetgever geen specifieke onderzoeksvereisten gesteld. Voor zover appellante daarbij verwijst naar een verzekeringsarts, kan dit niet worden gevolgd. Het Uwv dient zich ervan te vergewissen of het ‘redelijkerwijs aannemelijk’ is dat er een verplichting tot betaling zal volgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in het geval van deze ex-werkneemster op grond van de beschikbare informatie kon concluderen dat redelijkerwijs te verwachten is dat er een verplichting tot betaling zou worden vastgesteld. Daarmee is voldaan aan artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is in dit geval geen sprake van onrechtmatig verstrekte voorschotten die aan de werkgever worden toegerekend.
2.3.
Bij besluit van 31 juli 2023 is aan de ex-werkneemster een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de WIA (80 tot 100%) toegekend per 23 augustus 2022 (met ingang van de datum waarop ook de voorschotten zijn verstrekt) en eindigend 12 mei 2023.
Per 13 mei 2023 is de ex-werkneemster in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering. Indien het Uwv direct bij de aanvraag van de onderhavige WIA-uitkering een volledige beoordeling had gedaan, zoals appellante verlangt, had dit in deze zaak voor haar niet tot een ander resultaat geleid. Ook in dat geval was sprake geweest van een toekenning van de WIA-uitkering per 23 augustus 2022. De gevolgen voor de premieverplichting zouden niet anders zijn geweest. Daarbij komt dat in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van een onrechtmatige toekenning van voorschotten en is ook niet aannemelijk geworden dat appellante in dit geval schade zal lijden.
2.4.
Voor zover appellante gronden heeft aangevoerd tegen de praktijk van het verlenen van voorschotten in zijn algemeenheid, betreft dit een louter formeel en principieel belang en dat is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante voert in hoger beroep – kort samengevat – aan dat er geen wettelijke grondslag is voor het toekennen van voorschotten en ook niet voor een toekomstige verrekening van de verstrekte voorschotten met een definitief toegekende WIA-uitkering. De wijze waarop het Uwv voorschotten verstrekt is in strijd met artikel 4:95, eerste lid, van de Awb.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat (voldoende) procesbelang ontbreekt en verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.1.
Een werkgever (ook een niet-eigen-risico-dragende werkgever) is op grond van vaste rechtspraak van de Raad categoraal belanghebbende bij een beslissing van het Uwv over onder meer een WIA-uitkering van een van zijn werknemers, omdat die uitkering gevolgen kan hebben voor de premieverplichtingen van de werkgever. Het is verder vaste rechtspraak dat het enkele feit dat een werkgever als categoraal belanghebbende heeft te gelden, niet reeds meebrengt dat hij ook moet worden geacht een concreet belang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep dan wel hoger beroep.
4.2.
Appellante is geen eigenrisicodrager voor de betaling van de WIA-uitkering van haar
(ex-)werknemers, maar ondervindt alleen gevolgen via de verschuldigde gedifferentieerde
WGA-premie. In zijn uitspraak van 10 mei 2023 heeft de Raad in een geval dat grote gelijkenis vertoont met de onderhavige zaak geoordeeld dat geen procesbelang aanwezig is. [1]
Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betreffende werkgever feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. [2]
4.3.
Wat appellante ter onderbouwing van haar procesbelang heeft aangevoerd kan de Raad niet volgen. Niet duidelijk is waar appellante de stelling op baseert dat het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het verstrekte voorschot van belang is voor de uiteindelijke gedifferentieerde WGA-premie die appellante verschuldigd is in verband met de toegekende WIA-uitkering aan de ex-werkneemster. Wat appellante heeft aangevoerd over de rechtsgeldigheid van het verleende voorschot betreft een louter formeel of principieel belang. Dit is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.4.
Met het besluit van 31 juli 2023 is met ingang van 23 augustus 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering aan de ex-werkneemster toegekend. Het Uwv heeft terecht gesteld dat het verstrekte voorschot lager was dan de WIA-uitkering en in elk geval niet hoger is dan de toegekende uitkering. Het Uwv heeft de ex-werkneemster meegedeeld dat zij een nabetaling zal ontvangen. Op 13 mei 2023 is de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en is de exwerkneemster in aanmerking gebracht voor een WGA-loongaanvullingsuitkering. Daarmee is het betaalde voorschot aan te merken als een reguliere WIA-uitkering en zal dit op de gebruikelijke wijze worden doorberekend in de premie. Een oordeel over de rechtmatigheid van het verstrekte voorschot heeft daardoor geen feitelijke betekenis meer.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het onaannemelijk wordt geacht dat appellante schade heeft geleden. Gelet hierop wordt het in hoger beroep gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. Het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 10 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:897.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2156.