ECLI:NL:CRVB:2025:535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
22/998 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 16 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de deskundige, prof. dr. G.F. Koerselman, heeft op 23 april 2024 een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat appellant op de datum in geding inderdaad een depressieve stoornis van lichte tot matige ernst had, maar dat er geen reden is om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische beoordeling van de deskundige overtuigend is en de beperkingen in de FML passend zijn voor de psychische problematiek van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder het beroep van appellant gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

22/998 WIA
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2021, 21/1852 (aangevallen tussenuitspraak) en de einduitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 februari 2022, 21/1852 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 16 september 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift. Mr. A. van den Os heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van de meervoudige kamer van 26 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Os. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 23 april 2024 een rapport uitgebracht. Appellant en het Uwv hebben hun zienswijzen naar voren gebracht en nadere stukken ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Os. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als elektricien voor gemiddeld 38,79 uur per week. Op 18 september 2018 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijk klachten na een bedrijfsongeval. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 18 augustus 2020 geweigerd appellant met ingang van 16 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een verdergaande beperking op het aspect staan tijdens het werk aangenomen en op 5 maart 2021 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een deel van de eerder geselecteerde functies verworpen en nieuwe functies geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hierdoor gewijzigd maar appellant wordt nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
In de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij appellant geen sprake is van een depressieve stoornis en er geen aanleiding bestaat om op grond hiervan meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van depressieve klachten en acceptatieproblematiek, maar GZ-psycholoog J.T. Ling heeft in zijn verslag van 21 juli 2020 en dus kort voor de datum in geding de diagnose depressieve stoornis gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze diagnose niet bij het oordeel over de psychische klachten van appellant betrokken. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
2.2.
Over de fysieke klachten heeft de rechtbank in de aangevallen tussenuitspraak overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen voor hand- en vingergebruik en voor de klachten aan knie, rechterpols, elleboog en rug. Volgens de rechtbank heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de ernst van de aandoening carpaal tunnelsyndroom (CTS) door een beperking aan te nemen voor knijp-/grijpkracht en voor schroefbewegingen met hand en arm. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat op de datum in geding sprake is van een ernstiger vorm van CTS of andere fysieke klachten op grond waarvan meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat in de geselecteerde functies geen sprake is van een overschrijding van de psychische of fysieke belastbaarheid van appellant.
2.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 december 2021 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat er geen aanleiding is om rondom de datum in geding voor appellant een depressieve stoornis of PTSS aan te nemen en dat er daarom geen aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 5 maart 2021. Bij aanvang van de behandeling door Ling zijn de klachten van appellant geclassificeerd als een depressieve stoornis. Omdat het hier gaat om een behandeldiagnose bij aanvang van de behandeling betekent dit niet dat per definitie ook van een depressieve stoornis sprake is. Bij afronding van de behandeling wijzen de gevoelens van appellant op acceptatieproblematiek en niet op een depressieve stoornis. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat uit de brief van AIOS Y. Deniz en psychiater A.M. Dop van 29 juni 2021 niet blijkt dat de daarin beschreven klachten (PTSS, depressieve stoornis, hallucinaties en randpsychotische klachten) al aanwezig waren rond de datum in geding. Uit de beschrijving van het resultaat van de behandeling bij Ling blijkt niet dat er toen klachten passend bij een depressieve stoornis en PTSS aanwezig waren. Ling heeft bij de aanmelding de diagnose PTSS ook niet gesteld. Dat PTSS wel volgt uit de intake bij de GGZ op 29 juni 2021 zegt niets over de psychische situatie van appellant op de datum in geding omdat PTSS zich ook later kan ontwikkelen.
2.4.
Appellant heeft geen andere medische informatie ingebracht over zijn psychische klachten die de rechtbank aanleiding geven te twijfelen aan de vastgestelde psychische beperkingen. Omdat het onderzoek zorgvuldig is geweest, appellant geen belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt en er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ten onrechte alleen uit van diagnose stemmingsstoornis. Appellant heeft opnieuw gewezen op de brief van 29 juni 2021 van AIOS Deniz en psychiater Dop en dat de psychiater stelt dat de depressieve klachten bestaan sinds de val van de trap drie jaar geleden. De klachten passen bij een depressieve stoornis en PTSS. Verder heeft appellant gewezen op de, naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid, uitgevoerde psychiatrische expertise door DC VerzuimDiagnostiek. De conclusie van dit onderzoek is dat sprake zou zijn van cultuurgebonden bezetenheid die niet als een psychiatrische aandoening te classificeren is. Uit brieven van 24 oktober 2022 van AIOS Kocuvie-Tay en psychiater Dop en een brief van 31 maart 2023 van AIOS Kocuvie-Tay, psychiater Dop en sociaal psychiatrisch verpleegkundige R. van der Slikke blijkt dat de behandelend psychiater zich niet kan vinden in deze conclusie. De psychiater heeft de diagnose PTSS bijgesteld en de diagnose schizofrenie met een cultuur gekleurde klachtenprestatie vastgesteld. Verder heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de fysieke beperkingen als gevolg van pijnklachten door CTS. Vanwege de verstoorde slaap en het feit dat bij duurbelasting de fysieke klachten verder toenemen is ook een urenbeperking aangewezen. Daarnaast heeft appellant verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daarbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2022 en 13 december 2022.
Onafhankelijke deskundige
3.3.
Door de verschillende standpunten van de verzekeringsartsen van het Uwv en de conclusies in het rapport van DC VerzuimDiagnostiek van 8 augustus 2022 enerzijds en het standpunt van de behandelend psychiater Dop anderzijds is er bij de Raad twijfel ontstaan over de juistheid van de door het Uwv aangenomen psychische beperkingen. Gelet op het verschil van inzicht over de aard en ernst van de psychische problematiek heeft de Raad daarom prof. dr. Koerselman, psychiater, als deskundige benoemd.
3.4.
De deskundige heeft in zijn rapport van 23 april 2024 geconcludeerd dat bij appellant op de datum in geding sprake was van een depressieve stoornis van een lichte tot matige ernst. De deskundige heeft geen reden gevonden om aan te nemen dat er toen sprake was van een classificeerbare psychotische aandoening. De klachten zouden kunnen passen bij beïnvloeding door geesten maar dat is niet te classificeren als een psychiatrische stoornis. De deskundige heeft geen reden om aan te nemen dat de beperkingen die in de FML van 5 maart 2021 zijn opgenomen op de datum in geding in psychiatrisch opzicht onjuist zijn geweest en ziet ook geen reden voor een urenbeperking.
3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 augustus 2024 gesteld dat de conclusie van de deskundige dat sprake is van een depressieve stoornis, licht tot matig van ernst, volledig navolgbaar is. Dat het Uwv van andere (werk)diagnosen is uitgegaan en spreekt over een aanpassingsstoornis met depressieve klachten is daarbij niet van belang. Zowel de psychiater die door het Uwv is ingeschakeld als de deskundige hebben na uitgebreid onderzoek beargumenteerd en onderbouwd dat de beperkingen in de FML van 5 maart 2021 passen bij de aard en ernst van de psychische problematiek van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in het rapport van de deskundige dan ook geen aanleiding om meer of aanvullende psychische beperkingen aan te nemen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken, een uitgebreide anamnese afgenomen en een psychiatrisch onderzoek verricht. De deskundige heeft in zijn rapport de bevindingen van het onderzoek nauwgezet weergegeven en inzichtelijk gemotiveerd waarom de diagnose schizofrenie niet kan worden gesteld. Bij appellant is alleen sprake van hallucinaties maar niet van wanen of van een duidelijk negatief syndroom. Appellant heeft geen gebrek aan emoties. De diagnose schizofrenie mag op basis van alleen hallucinaties niet worden gesteld. Daarnaast zijn de hallucinaties bij appellant atypisch en lijkt het de deskundige ook op basis van het beloop onaannemelijk dat bij appellant sprake is van schizofrenie. Akoestische hallucinaties (stemmen) gaan meestal gepaard met hallucinatoir gedrag, maar dat is bij appellant niet het geval. Visuele hallucinaties zijn erg zeldzaam en laten zich niet lang verborgen houden, terwijl dat bij appellant wel het geval zou zijn geweest. Verder verdwijnen hallucinaties meestal met anti-psychotische medicatie, maar bij appellant heeft medicatie nauwelijks tot geen effect. De psychotische belevingen zouden kunnen passen bij beïnvloeding door geesten, maar dat is niet te classificeren als een psychiatrische stoornis. Uit de door appellant ingebrachte e-mail van GGZ Centraal van 4 juni 2024 blijkt dat GGZ Centraal geen aanleiding geeft voor wijziging of correctie van de eerdere correspondentie en dat de behandelaars geen verklaring kunnen geven. Deze e-mail geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de deskundige.
4.3.
De deskundige heeft op basis van de medische informatie inzichtelijk gemotiveerd dat op de datum in geding sprake was van een depressieve stoornis van een lichte tot matige ernst en dat er geen reden is om de FML aan te passen. De omstandigheid dat de deskundige een andere diagnose heeft gesteld dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opstellen van de FML vanuit is gegaan, betekent niet dat het Uwv meer psychische beperkingen moet aannemen. Dat geldt ook voor het feit dat in de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem staat dat depressie onder meer gepaard kan gaan met een verhoogde afleidbaarheid, een verminderde concentratie en een verminderd handelingstempo. Het is vaste rechtspraak van de Raad [1] dat niet een diagnose, maar de medisch objectiveerbare beperkingen van belang zijn voor een juiste beoordeling van de belastbaarheid. Of en in welke mate een bepaalde diagnose voor iemand beperkingen met zich brengt, kan niet uit de enkele diagnose worden afgeleid maar vergt een op de persoon toegesneden individuele beoordeling. Het behoort tot de specialiteit en expertise van de deskundige om psychische beperkingen vast te stellen aan de hand van de door hem gestelde psychische diagnoses. [2] De deskundige heeft aangegeven dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat de beperkingen zoals vastgelegd in de FML in psychiatrisch opzicht onjuist zijn.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep over de pijnklachten als gevolg van CTS en de urenbeperking heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat met de voor appellant aangenomen beperkingen voor het gebruik van de rechterhand kon worden volstaan en dat geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van een ernstige vorm van CTS. Bij een ernstige vorm van CTS is er sprake van neurologische schade met afname van spiermassa in de hand tot gevolg. Bij lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellant alleen een lichte afname van spiermassa in de hand waargenomen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat sprake is van een ernstigere vorm van CTS waardoor meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen of dat een (preventieve) urenbeperking moet worden opgelegd.
Verzoek tot benoeming onafhankelijk verzekeringsarts
4.5.
Appellant heeft verzocht om een onafhankelijk verzekeringsarts te benoemen die zich kan uitlaten over de psychische beperkingen. Nu de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de vastgestelde psychische belastbaarheid op de datum in geding ontbreekt, wordt het verzoek afgewezen
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 maart 2021 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering om appellant per 16 september 2020 een WIAuitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:53.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 juli 2024: ECLI:NL:CRVB:2024:1443.