ECLI:NL:CRVB:2025:529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
24/694 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant opnieuw een WAO-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere besluiten van het Uwv kunnen herzien. Appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, heeft in 2022 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt bevestigd. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn medische situatie is veranderd ten opzichte van de eerdere beoordelingen, en dat de ingebrachte medische informatie niet leidt tot de conclusie dat de eerdere besluiten onjuist waren. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en de beslissing van het Uwv om geen WAO-uitkering toe te kennen.

Uitspraak

24/694 WAO
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2024, 23/1234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant opnieuw een WAO-uitkering toe te kennen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WAO-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als bedrijfsleider van een supermarkt. Zijn contract is op 1 januari 1994 beëindigd. Op 15 november 1995 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld met fysieke klachten. Vanaf 13 november 1996 heeft appellant van Cadans Uitvoeringsinstelling (de voorloper van het Uwv) een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gekregen waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Op basis van onderzoek door een verzekeringsarts op 30 januari 1997 is geconcludeerd dat appellant in staat is om werkzaamheden te verrichten met een enigszins rugsparend karakter en is vervolgens de WAO-uitkering van appellant beëindigd.
1.2.
Op 5 oktober 1999 heeft appellant verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarna onderzoek door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant ongewijzigd is, waarna appellant een WAO-uitkering is geweigerd. Op 18 mei 2007 heeft appellant verzocht om hem alsnog een WAO-uitkering toe te kennen. Dit verzoek is bij besluit van 19 oktober 2007 afgewezen waarbij, voor zover hier van belang, is vastgesteld dat er geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding gaven om de eerder genomen besluiten te herzien.
1.3.
Op 27 juli 2022 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ingediend, omdat hij in 2002 niet kon werken door ziekte en omdat het Uwv in het verleden een onjuiste beslissing heeft genomen. In het besluit van 2 augustus 2022 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat appellant in 2002 niet verzekerd was voor de WAO.
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv de weigering om appellant een WAO-uitkering toe te kennen gehandhaafd en het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft geweigerd een WAO-uitkering aan appellant te verstrekken. Appellant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden vermeld die betrekking hebben op de eerdere (her)beoordelingen van zijn arbeidsongeschiktheid per 30 januari 1997, dan wel vijf jaar daarna wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. De overgelegde adviesbrief arbeids(on)geschiktheid van de gemeente Rotterdam van 5 september 2022 is niet opgesteld in het kader van de WAO of enige andere arbeidsongeschiktheidswet, maar in het kader van de Participatiewet. Dat betreft een ander beoordelingskader waardoor aan deze brief niet de door appellant gewenste waarde kan worden toegekend. Daarnaast is het onderzoek dat aan die adviesbrief ten grondslag ligt uitgevoerd op 18 juli 2022 en volgt daaruit niet dat de daarin geschetste medische situatie zich ook al eerder voordeed. Voor het Uwv was er daarom geen reden om terug te komen op de eerdere besluitvorming over de arbeidsongeschiktheid van appellant. Het gaat om een situatie van meer dan twintig jaar geleden en appellant heeft niet onderbouwd dat hij niet eerder een verzoek om herziening kon indienen vanwege medische omstandigheden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een volledige WAO-uitkering. In 1997 en de periode daarna is zijn belastbaarheid niet juist vastgesteld. Appellant stelt dat hij heel ziek was en dat het Uwv destijds zijn klachten niet voldoende serieus heeft genomen en geen deugdelijk heeft onderzoek gedaan. Zo is er geen contact opgenomen met zijn behandelend MDL-arts. De ziekte van Crohn verklaart zijn eerdere klachten en zijn medische situatie is alleen maar verslechterd. Om dit te onderbouwen heeft appellant opnieuw verwezen naar de adviesbrief arbeids(on)geschiktheid van de gemeente Rotterdam van 5 september 2022 en nog diverse medische stukken van de MDL-arts, longarts, internist, chirurg en radioloog over de periode 2000 tot en met 2024 ingediend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering een WAO-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Uit het verhandelde ter zitting volgt dat de aanvraag van appellant van 27 juli 2022 ertoe strekt dat hem per de beëindiging van zijn WAO-uitkering in 1997, dan wel vanaf een datum in de vijf jaar daarna alsnog een WAO-uitkering wordt toegekend. Het verzoek moet daarom worden opgevat als een verzoek om terug te komen van de in 1.1 en 1.2 genoemde besluiten waarin de WAO-uitkering respectievelijk is beëindigd en geweigerd als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Als het bestuursorgaan de aanvraag afwijst omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, dan moet de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden beoordelen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op dat standpunt heeft gesteld. Als dat het geval is, kan de bestuursrechter evenwel aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
4.4.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat het niet langer gaat over de vraag of appellant al dan niet verzekerd was voor de WAO maar over de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld die aanleiding geven om terug te komen van het medisch oordeel over de arbeidsongeschiktheid van appellant in 1997 of in de vijf jaar daarna wegens toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als die een rol speelde bij de toekenning van de uitkering per 13 november 1996. De Raad onderschrijft de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep diverse brieven van de MDL-arts, de longarts, uitslagen van MRI’s, andere onderzoeken en een uitdraai van het dossier van de chirurg ingebracht. Uit deze medische informatie blijkt dat appellant in 1998 is gediagnosticeerd met de ziekte van Crohn en dat hij van 1 tot en met 10 januari 2000 opgenomen is geweest in het St. Clara Ziekenhuis. Deze informatie geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de beperkingen die eerder zijn vastgesteld en levert daarom geen nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb op. De fistels en de ziekte van Crohn zijn bij de herbeoordeling in 1999 betrokken en hebben toen niet geleid tot het wijzigen van de eerder vastgestelde medische belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 december 1999 en in de brief van 16 februari 2000 geconcludeerd dat er in vergelijking met de eerdere beoordelingen weinig was veranderd, dat de belastbaarheid van appellant hetzelfde is gebleven als bij de eerdere beoordelingen.
4.7.
De andere ingebrachte medische informatie heeft geen betrekking op de medische situatie en beperkingen van appellant in de periode 1997 tot en met 2002. Hierdoor kan deze medische informatie ook niet leiden tot de conclusie dat de medische beoordelingen en de daarop berustende besluitvorming in die periode onjuist zijn geweest. In wat appellant heeft aangevoerd wordt ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat appellant niet opnieuw een WAO-uitkering krijgt.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor eventueel door hem gemaakt proceskosten. Vergoeding van het griffierecht is evenmin aan de orde, aangezien appellant is vrijgesteld van de betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6 van de Awb:

1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Artikel 43a, eerste lid, van de WAO :

Indien degene:
- a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
- b. die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.