In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant opnieuw een WAO-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere besluiten van het Uwv kunnen herzien. Appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, heeft in 2022 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt bevestigd. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn medische situatie is veranderd ten opzichte van de eerdere beoordelingen, en dat de ingebrachte medische informatie niet leidt tot de conclusie dat de eerdere besluiten onjuist waren. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en de beslissing van het Uwv om geen WAO-uitkering toe te kennen.