ECLI:NL:CRVB:2025:498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
24/826 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1943, een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte een deel van de beroepsgronden van appellante niet heeft beoordeeld. De Raad stelt vast dat het college de omvang van de maatwerkvoorziening niet correct heeft bepaald en herstelt dit door zelf de omvang vast te stellen op 130 minuten per week voor de periode van 21 november 2021 tot en met 14 januari 2029. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 24 januari 2023, waarbij de maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden was vastgesteld op 97 minuten per week. De Raad oordeelt dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door de beroepsgronden van appellante niet te beoordelen. De Raad voorziet zelf in de zaak en kent appellante een vergoeding van proceskosten toe, evenals het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 6 maart 2025.

Uitspraak

24/826 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
23 februari 2024, 23/2274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand (college)
Datum uitspraak: 6 maart 2025

SAMENVATTING

In deze zaak is de Raad van oordeel dat de rechtbank ten onrechte een deel van de beroepsgronden van appellante niet heeft beoordeeld. De Raad beoordeelt vervolgens ook deze beroepsgronden. De Raad is van oordeel dat het college de omvang van de op grond van de Wmo 2015 verstrekte maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden niet op de juiste wijze heeft bepaald en stelt deze omvang zelf vast met toepassing van het HHM Normenkader 2019. Voor de wasverzorging kan gebruik worden gemaakt van de algemene voorziening was- en strijkservice.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 januari 2025. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Luttje en D.M. Aveskamp.
Het door het college ingestelde hoger beroep is tijdens de zitting ingetrokken.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1943, heeft lichamelijke klachten en ondervindt daardoor beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband hiermee ontving appellante van het college een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden en wasverzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Wegens het aflopen van deze maatwerkvoorziening heeft appellante op 21 december 2022 een aanvraag gedaan om de maatwerkvoorziening te verlengen.
1.2.
Met een besluit van 24 januari 2023 heeft het college de eerder aan appellante verstrekte maatwerkvoorziening verlengd voor de periode van 21 november 2022 tot en met 8 januari 2023 en aan haar met ingang van 9 januari 2023 tot en met 14 januari 2029 uitsluitend een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden basis verstrekt, nu voor 97 minuten per week. Met een besluit van 9 oktober 2023 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante gegrond verklaard. Het college heeft per die datum twee minuten extra per week verstrekt voor het incidenteel schoonmaken van een extra kamer.
Uitspraak van de rechtbank
2. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepsgronden grotendeels een herhaling van de bezwaargronden. Bij de motivering van het bestreden besluit is op elk van die bezwaargronden ingegaan. De beroepsgronden worden niet als gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit aangemerkt. De rechtbank heeft die beroepsgronden daarom niet beoordeeld. De rechtbank heeft alleen de beroepsgrond van appellante dat meer tijd moet worden toegekend voor de tweede slaapkamer beoordeeld. Omdat deze beroepsgrond volgens de rechtbank slaagt, is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij voor het schoonhouden van de tweede slaapkamer twee minuten hulp bij het huishouden is verstrekt. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door met ingang van één week na de datum van de uitspraak veertien minuten aan huishoudelijke hulp extra te verstrekken.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank juist is aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een deel van haar gronden niet heeft beoordeeld. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld door op één na alle beroepsgronden van appellante onbesproken te laten. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen en de beroepsgronden van appellante alsnog beoordelen.
4.2.
De meest verstrekkende beroepsgrond van appellante over de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is dat het college bij het bepalen van de omvang ten onrechte losse tijden heeft gebruikt die in het Twente-rapport voor afzonderlijke activiteiten zijn opgenomen. Dit betoog slaagt. In de bijlage bij de Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022 (Beleidsregels) zijn voor afzonderlijke activiteiten tijdsbestedingen opgenomen. Het college heeft op basis daarvan de omvang van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden vastgesteld. Zoals eerder door de Raad is overwogen, is het niet de bedoeling dat de tijdsbestedingen voor afzonderlijke activiteiten uit het Twenterapport als zelfstandige normtijden voor losse schoonmaaktaken worden gebruikt. [1]
4.3.
Appellante heeft verder aangevoerd dat de was- en strijkservice geen algemene voorziening is, omdat deze service alleen na voorafgaand onderzoek toegankelijk is. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad heeft eerder in een vergelijkbare zaak al geoordeeld dat de aan de orde zijnde was- en strijkservice een algemene voorziening is. [2] Wat appellante aanvoert, geeft geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen.
4.4.
De beroepsgrond van appellante dat zij in strijd met de Wmo 2015 door de was- en strijkservice juist minder zelfredzaam wordt, omdat zij nog gedeeltelijk eigen kracht heeft bij het doen van de was, slaagt ook niet. Uit de systematiek van de Wmo 2015 vloeit namelijk voort dat pas een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen verminderd of weggenomen kunnen worden. Nu appellante in aanmerking komt voor de algemene voorziening was- en strijkservice wordt zij op het punt van de wasverzorging gecompenseerd voor de beperkingen in haar zelfredzaamheid. Er is daarom geen grond meer om haar vanaf 1 januari 2023 nog een maatwerkvoorziening voor wasverzorging te verstrekken.
4.5.
Ook het standpunt van appellante dat met de bijdrage voor de algemene voorziening het abonnementstarief uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt omzeild, kan niet worden gevolgd. De Raad heeft daarover ook al eerder geoordeeld. [3]
4.6.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het beroep van appellante gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en het besluit van 24 januari 2023 moet worden herroepen, beide voor zover daarbij een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is verstrekt. De Raad zal, in het belang van een definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4.7.
De Raad heeft eerder geoordeeld dat het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019) als uitgangspunt kan dienen bij het vaststellen van de omvang van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning, voor zover dat kader ziet op het resultaat schoon en leefbaar huis. [4] In deze zaak leidt toepassing van het HHM Normenkader 2019 tot het volgende.
4.8.
Het vertrekpunt is de ‘basis-cliëntsituatie’, waarbij 125 minuten per week wordt verstrekt voor hulp bij het huishouden. Hierbij is één slaapkamer inbegrepen. Niet in geschil is dat de woning van appellante daarnaast nog een andere kamer kent, die niet als slaapkamer in gebruik is. Voor deze kamer dient vijf minuten per week te worden verstrekt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er extra minuten zouden moeten worden verstrekt. Dit betekent dat de omvang van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op 130 minuten per week wordt bepaald.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt gegrond verklaard. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het besluit van 24 januari 2023 wordt herroepen, beide voor zover daarbij een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is verstrekt. De Raad voorziet zelf in de zaak door aan appellante van 21 november 2021 tot en met 14 januari 2029 een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden te verstrekken voor 130 minuten per week.
5.2.
Appellante krijgt een vergoeding van haar proceskosten in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het hoger beroepschrift). Appellante krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 9 oktober 2023 voor zover daarbij een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is verstrekt;
  • herroept het besluit van 24 januari 2023 voor zover daarbij een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is verstrekt;
  • verstrekt aan appellante voor de periode van 21 november 2022 tot en met 14 januari 2029 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden van 130 minuten per week en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 9 oktober 2023;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en K.H. Sanders en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) N. Benhaddou

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1822 en uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:743.
2.Uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:743.
3.Uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:743.
4.Uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2470.