ECLI:NL:CRVB:2025:478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
23/1562 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) op basis van vermogen boven de vermogensgrens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, die sinds juli 2010 een ouderdomspensioen ontvangt, had in 2022 opnieuw een aanvraag ingediend voor AIO. De aanvraag werd afgewezen omdat haar banksaldo op 14 november 2022 € 16.770,25 bedroeg, wat boven de voor haar geldende vermogensgrens van € 6.505,- ligt. Appellante betoogde dat dit saldo grotendeels het gevolg was van nabetalingen van huurtoeslag, welke volgens haar niet tot de middelen gerekend zouden moeten worden. De Raad oordeelde echter dat de wijze waarop het vermogen is verworven niet van belang is voor de vermogensvaststelling in het kader van een bijstandsaanvraag. De Raad bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat appellante beschikte over vermogen boven de vermogensgrens, ongeacht de herkomst van dat vermogen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/1562 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2023, 23/131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 25 maart 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) op de grond dat appellante op grond van haar banksaldo vermogen heeft boven de voor haar geldende vermogensgrens. Appellante is het daar niet mee eens, omdat het banksaldo grotendeels betrekking heeft op (na)betalingen van huurtoeslag en huurtoeslag is uitgezonderd van het middelenbegrip. De Raad oordeelt dat de wijze waarop het vermogen is verworven voor de vermogensvaststelling in het kader van een (nieuwe) bijstandsaanvraag niet van belang is. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 februari 2025. Voor appellante is verschenen haar zoon [naam zoon], bijgestaan door mr. A.B.B. Beelaard, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Schuurman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds juli 2010 ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Sindsdien ontving zij ook een AIO op grond van de Participatiewet (PW). De Svb heeft deze AIO met ingang van 1 juli 2015 beëindigd. Appellante heeft zich op 6 november 2022 opnieuw gemeld voor een AIO en op 10 november 2022 een aanvraag ingediend.
1.2.
Met een besluit van 9 december 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 27 december 2022 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. Appellante komt niet in aanmerking voor een AIO, omdat zij vermogen heeft boven de voor haar geldende vermogensgrens. Op 14 november 2022 had appellante een banksaldo van € 16.770,25 en op de dag van de melding op 6 november 2022 was dit saldo zelfs nog hoger. Het bedrag van € 16.770,25 is, ook na aftrek van het normbedrag van € 1.225,67, meer dan de vermogensgrens van € 6.505,-. De stelling van appellante dat het banksaldo het gevolg is van een nabetaling van huurtoeslag, treft geen doel. Die nabetaling heeft plaatsgevonden (ruim) voor de periode waarover het recht op AIO-aanvulling moet worden vastgesteld. Daarbij komt dat saldi op spaarrekeningen sowieso tot het vermogen moeten worden gerekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. De Svb heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen op grond van het banksaldo. Zij heeft in 2019 en 2020, na een gerechtelijke uitspraak, (na)betalingen van huurtoeslag ontvangen over de jaren 2015 t/m 2020. Het banksaldo op 14 november 2022 is grotendeels te verklaren door deze (na)betalingen. Omdat huurtoeslag op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW niet tot de middelen behoort, heeft de Svb ten onrechte vastgesteld dat zij vermogen had boven de vermogensgrens. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het volgende is daarbij van belang.
4.1.1.
Onder vermogen wordt verstaan: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. Dit staat in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW.
4.1.2.
Het onder 1.2 bedoelde banksaldo van appellante behoort tot de bezittingen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW. Zoals uit de aanvraag van appellante volgt had zij geen schulden. Dit betekent dat appellante ten tijde van belang beschikte over vermogen boven de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, onder a, van de PW.
4.1.3.
Het beroep van appellante op de (na)betalingen van huurtoeslag in 2019 en 2020 en op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW leidt niet tot een ander oordeel. De wijze waarop het vermogen is verworven, is voor de vermogensvaststelling in het kader van een (nieuwe) bijstandsaanvraag niet van belang. De Raad verwijst hiertoe naar de memorie van toelichting bij artikel 34 van de Wet werk en bijstand [1] , de voorloper van artikel 34 van de PW, waarin het volgende is vermeld:
“(…) In beginsel worden alle bezittingen op het moment van aanvang van de bijstand in aanmerking genomen, ongeacht de herkomst daarvan. Door in dit onderdeel het begrip «bezittingen» te gebruiken in plaats van «middelen» wordt bereikt dat artikel 31 hierop niet van toepassing is.”
4.2.
Appellante heeft verder aangevoerd dat zij onder het sociaal minimum leeft. Zij is in 1987 naar Nederland geëmigreerd waardoor zij zestien jaar aan AOW-opbouw is misgelopen. Haar maandelijkse inkomen volstaat volgens haar niet. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.2.1.
De AIO biedt voor mensen als appellante, die als gevolg van een beperkte AOW-opbouw een AOW-uitkering ontvangen waarvan de hoogte onder het sociaal minimum ligt, een mogelijkheid het inkomen aangevuld te krijgen tot het sociaal minimum. De wetgever heeft echter bepaald dat voor die aanvulling geen aanleiding is als het vermogen hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens. Pas als dit vermogen is aangewend en minder bedraagt dan die vermogensgrens, bestaat aanspraak op een AIO. Nu appellante behalve haar AOW-uitkering ten tijde van belang beschikte over vermogen (ruim) boven de vermogensgrens, was van een situatie dat zij onder het sociaal minimum moet leven geen sprake.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.R. van der Velde en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S. Pouw

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregel

Artikel 31 van de Participatiewet
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend
(....)
d. tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
(…)
Artikel 34 van de Participatiewet, zoals dit luidde ten tijde van belang
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
(…)
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
(…)
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
c. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
(…)
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
a. voor een alleenstaande: € 6.505,00;
(…)
Beleidsregel SB1304
(…)
Bij de vaststelling van het vermogen hanteert de SVB het beleid dat zij een deel van het positief saldo op een betaalrekening buiten aanmerking laat zodat betrokkene nog lopende uitgaven kan doen. De SVB laat een bedrag ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm vrij.
(…)

Voetnoten

1.TK 2002-2003, 28870, nr. 3, p. 61.