In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, die sinds juli 2010 een ouderdomspensioen ontvangt, had in 2022 opnieuw een aanvraag ingediend voor AIO. De aanvraag werd afgewezen omdat haar banksaldo op 14 november 2022 € 16.770,25 bedroeg, wat boven de voor haar geldende vermogensgrens van € 6.505,- ligt. Appellante betoogde dat dit saldo grotendeels het gevolg was van nabetalingen van huurtoeslag, welke volgens haar niet tot de middelen gerekend zouden moeten worden. De Raad oordeelde echter dat de wijze waarop het vermogen is verworven niet van belang is voor de vermogensvaststelling in het kader van een bijstandsaanvraag. De Raad bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat appellante beschikte over vermogen boven de vermogensgrens, ongeacht de herkomst van dat vermogen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.