ECLI:NL:CRVB:2025:476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
23/911 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp op basis van de WMO 2015 met herberekening van normtijden

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1931, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere ten onrechte geen 16 uur per jaar had toegekend voor een extra kamer in gebruik en geen 26 uur per jaar voor extra inzet voor een schoon en leefbaar huis. De rechtbank had bepaald dat appellante recht had op 211 uur huishoudelijke ondersteuning per jaar. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank de omvang van de huishoudelijke ondersteuning voor wasverzorging niet had mogen baseren op het HHM Normenkader 2019. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat appellante recht heeft op 72 uur huishoudelijke hulp per jaar voor wasverzorging, zoals vastgelegd in het HHM Normenkader 2025. De Raad heeft ook de proceskosten en het griffierecht vergoed aan appellante. De uitspraak is gedaan op 27 maart 2025.

Uitspraak

23/911 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 februari 2023, 22/3474 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (college)
Datum uitspraak: 27 maart 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de omvang van de aan appellante verstrekte huishoudelijke ondersteuning. Appellante wordt gevolgd in haar stelling dat de rechtbank, zelf in de zaak voorziend, de omvang van de huishoudelijke ondersteuning, onderdeel wasverzorging, niet had mogen baseren op het HHM Normenkader 2019. De Raad voorziet zelf in de zaak op basis van de door HHM herberekende normtijden voor de wasverzorging.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 december 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1931, ondervindt beperkingen door verschillende lichamelijke klachten.
1.2.
Het college heeft aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 tot en met 31 augustus 2021 een maatwerkvoorziening verstrekt voor huishoudelijke hulp voor 5 uur per week. Appellante heeft zich op 22 juni 2021 bij het college gemeld voor verlenging van de maatwerkvoorziening.
1.3.
Met een besluit van 26 augustus 2021 heeft het college aan appellante voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2026 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van een ondersteuningsarrangement (Lichamelijke achteruitgang pakket A) in zorg in natura. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, onder meer omdat in het besluit niet staat op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning zij aanspraak heeft.
1.4.
Met een besluit van 21 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft het besluit van 26 augustus 2021 in stand gelaten, onder aanvulling van de in het bestreden besluit gegeven motivering. Het college heeft de omvang van de verstrekte ondersteuning vastgesteld op 173 uur per jaar. Hierbij is uitgegaan van het in de gemeentelijke beleidsregels opgenomen normenkader. De daarin neergelegde tijdnormeringen zijn gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019). Het college heeft overeenkomstig dit normenkader de basisnorm van 108 uur per jaar verstrekt. Daarbovenop is 4 uur per jaar toegekend voor een extra kamer die niet in gebruik is, 30 uur per jaar voor overname van de wasverzorging, 17 uur voor overname strijken en 14 uur per jaar voor extra inzet voor de wasverzorging.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte geen 16 uur per jaar heeft toegekend voor een extra kamer in gebruik. Ook heeft het college ten onrechte geen 26 uur per jaar toegekend voor enige extra inzet voor het resultaat schoon en leefbaar huis terwijl het college in het bestreden besluit wel heeft toegelicht waarom zij hier recht op heeft. De rechtbank heeft bepaald dat aan appellante voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2026 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 211 uur per jaar wordt verstrekt in de vorm van zorg in natura. De 211 uur zijn als volgt opgebouwd: 108 uur als basisnorm, 26 uur voor enige extra inzet, 16 uur voor een extra kamer in gebruik en 61 uur voor de wasverzorging (30 uur voor overname wasverzorging, 17 uur voor overname strijken en 14 uur voor extra was).
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. Gelet op de in hoger beroep aangevoerde gronden zal de Raad uitsluitend een oordeel geven over de wijze waarop de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien. De Raad beoordeelt dit aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
HHM Normenkader 2019
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat het HHM Normenkader 2019 niet is gebaseerd op een objectief, deugdelijk onderzoek uitgevoerd door derden die geen belang hebben bij de uitkomst van het onderzoek. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank de extra benodigde urenomvang ten onrechte met toepassing van HHM Normenkader heeft berekend. Volgens appellante had de rechtbank moeten aansluiten bij de laatste niet in geschil zijnde indicatie dan wel het CIZ-protocol.
4.1.1.
De Raad heeft eerder overwogen dat het HHM Normenkader 2019, voor zover dat ziet op het resultaat schoon en leefbaar huis, zowel ten aanzien van de in het normenkader opgenomen basismodule als ten aanzien van de verschillende invloedsfactoren voor meer of minder inzet, als uitgangspunt mag worden gebruikt bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning. Het onderzoek dat aan dit normenkader ten grondslag ligt voldoet aan de in de rechtspraak van de Raad geformuleerde criteria. [1]
4.1.2.
Het HHM Normenkader 2019 kan echter niet als uitgangspunt worden gebruikt bij het bepalen van de omvang van het resultaat wasverzorging, omdat anders dan bij het resultaat schoon en leefbaar huis bij het resultaat wasverzorging onduidelijk is hoe de daar opgenomen normtijden tot stand zijn gekomen. Ook dit heeft de Raad eerder overwogen. [2]
4.1.3.
Dit betekent dat de rechtbank de omvang van de huishoudelijke ondersteuning voor wat betreft de wasverzorging niet heeft mogen baseren op het HHM Normenkader 2019. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Onder punt 4.3 zal de Raad bezien welke gevolgen dit moet hebben.
Toepassing HHM Normenkader 2019 – resultaat schoon en leefbaar huis
4.2.
Appellante heeft verder aangevoerd dat niet is onderzocht of de basismodule passend is en dat het niet logisch is dat geen extra tijd is toegekend voor de taken van de basismodule. Ook heeft zij betoogd dat de urenomvang niet passend is bij haar ziektebeeld en dat niet van appellante kan worden verwacht dat zij ook maar enige taak uitvoert. De Raad volgt appellante hierin niet. Vanwege haar beperkingen en het ontbreken van mogelijkheden om zelf enige huishoudelijke taken te verrichten is 26 uur per jaar voor enige extra inzet verstrekt. Verder is 16 uur per jaar verstrekt vanwege een extra kamer in gebruik. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verstrekte omvang van de huishoudelijke ondersteuning niet toereikend is.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien en aan appellante op basis van het HHM Normenkader 2019 in totaal 61 uur per jaar ondersteuning voor de wasverzorging heeft toegekend. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
4.3.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, mag bij het bepalen van de omvang van het resultaat wasverzorging worden uitgegaan van de door Bureau HHM herberekende normtijden, zowel voor zover het gaat om de normtijden voor volledige overname van de wasverzorging, als de tijden voor meer of minder inzet. Deze normtijden berusten op meer tijdmetingen en zijn daarmee betrouwbaarder dan de in het HHM Normenkader 2019 opgenomen normtijden. [3]
4.3.2.
Conform de herberekende normtijden, die zijn neergelegd in het HHM Normenkader 2025, zal de Raad aan appellante voor de wasverzorging 72 uur per jaar ondersteuning verstrekken. Deze 72 uur zijn als volgt opgebouwd: 36 uur voor overname wasverzorging, 19 uur voor overname strijken en 17 uur voor extra was.
5. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 907,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor van 1). Zij krijgt ook het betaalde griffierecht terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien en hierbij op grond van het HHM Normenkader 2019 heeft bepaald dat 61 uur ondersteuning per jaar moet worden verstrekt voor de wasverzorging;
  • verstrekt aan appellante voor de periode 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2026 voor de wasverzorging 72 uur ondersteuning per jaar;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 907,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
(getekend) K.H. Sanders
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Voetnoten

1.Uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2470.
2.Uitspraken van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2470, en 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.
3.Uitspraak van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.