ECLI:NL:CRVB:2025:474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
23/1017 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake Wlz en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2025 het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak afgewezen. Het verzoeker, die eerder een uitspraak van de Raad van 26 januari 2023 wilde herzien, heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die deze herziening rechtvaardigen. De Raad heeft echter vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe informatie heeft gepresenteerd die niet eerder bekend was en die de eerdere uitspraak zou kunnen beïnvloeden. De Raad heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze onvoldoende zijn om de onherroepelijke uitspraak van 26 januari 2023 te herzien. De Raad heeft daarbij verwezen naar artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de voorwaarden voor herziening van een uitspraak uiteenzet. De Raad heeft ook opgemerkt dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten of omstandigheden. Aangezien verzoeker geen nieuwe feiten heeft kunnen aanvoeren, blijft de eerdere uitspraak in stand. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23/1017 WLZ
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 januari 2023, 22/3371 WLZ
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak wijst de Raad een verzoek om herziening op grond van artikel 8:119 van de Awb af. Wat verzoeker heeft aangevoerd, is onvoldoende om de uitspraak van de Raad van 26 januari 2023 te herzien.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 januari 2023. Verzoeker heeft verschillende keren aanvullende informatie ingediend. De Svb heeft geen verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 februari 2025. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een uitspraak van 26 januari 2023 [1] heeft de (voorzieningenrechter van de) Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2022 [2] bevestigd en een verzoek tot veroordeling van schadevergoeding afgewezen. Daarbij is een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, omdat de Svb terecht met ingang van december 2019 – en niet eerder – aan appellant ontheffing van de verzekeringsplicht voor de Wlz [3] heeft verleend.
1.2.
Op 10 februari 2023 heeft verzoeker een verzoek om herziening ingediend van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Het standpunt van verzoeker
2. Verzoeker heeft gevraagd om herziening op grond van de Grondwet en in verband met schending van het gelijkheidsbeginsel.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat om de onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad van 26 januari 2023 te herzien. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker in zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd. De Raad wijst het herzieningsverzoek af. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb [4] kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoeker heeft om herziening gevraagd op grond van de Grondwet en in verband met schending van het gelijkheidsbeginsel. Bij dat verzoek is een groot aantal bijlagen gevoegd, die al eerder zijn ingezonden. Van nieuwe informatie is niet gebleken.
3.3.
Het verzoek om herziening komt erop neer dat verzoeker opnieuw de discussie probeert te voeren over de zaak waarover is beslist bij de uitspraak van de Raad van 26 januari 2023. Het is vaste rechtspraak van de Raad [5] dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen terwijl geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu niet is gebleken dat verzoeker enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, naar voren heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 26 januari 2023 in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

3.Wet langdurige zorg.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:828.