Uitspraak
22.3371 WLZ, 22/3381 WLZ-VV
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de ontheffing van de verzekeringsplicht voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoeker had in december 2019 een verzoek ingediend om als gemoedsbezwaarde te worden ontheven van deze verzekeringsplicht. De Svb verleende de ontheffing met ingang van december 2019, maar verzoeker betwistte dat hij niet eerder een verzoek had ingediend. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, wat verzoeker in hoger beroep aanvecht.
Tijdens de zitting op 13 januari 2023 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht en bewijsstukken overgelegd, waaronder brieven uit 2008 waarin hij verzoekt om als gemoedsbezwaarde te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze brieven daadwerkelijk heeft verzonden en dat de Svb geen bewijs heeft ontvangen van een eerder verzoek. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb de ontheffing met ingang van december 2019 heeft verleend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt de verantwoordelijkheid van verzoeker om tijdig actie te ondernemen.