ECLI:NL:CRVB:2025:465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van ZW- en WIA-uitkering van directeur-grootaandeelhouder
In deze zaak staat de intrekking en terugvordering van de Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkering van appellant centraal. Appellant, die als directeur-grootaandeelhouder van een BV werd aangemerkt, betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Hij stelde dat hij ten onrechte als directeur-grootaandeelhouder was aangemerkt en dat de uitkeringen niet met terugwerkende kracht mochten worden ingetrokken. De rechtbank Oost-Brabant had eerder de besluiten van het Uwv in stand gelaten, waarop appellant hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant terecht als directeur-grootaandeelhouder was aangemerkt, waardoor hij niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van intrekking en terugvordering af te zien, aangezien appellant onvolledige informatie had verstrekt bij zijn aanvragen. De Raad benadrukte dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, gezien zijn rol binnen de BV en de aandelenstructuur. De besluiten tot intrekking, terugvordering en invordering van de uitkeringen blijven derhalve in stand.