ECLI:NL:CRVB:2025:424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
23/3098 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van handelsactiviteiten op Marktplaats

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft gesteld dat appellanten, die bijstand ontvingen, hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de handelsactiviteiten van appellant op Marktplaats. Appellanten beweren echter dat het niet appellant, maar zijn broer was die deze activiteiten uitvoerde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college de handelsactiviteiten terecht aan appellant kon toerekenen. De Raad oordeelt dat de advertenties die op Marktplaats zijn geplaatst, zijn gedaan met behulp van accounts die op naam van appellant stonden, en dat de bewijslast voor de schending van de inlichtingenverplichting bij het college ligt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het bestreden besluit van het college had vernietigd, maar oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking en terugvordering van de bijstand. De Raad heeft de intrekking en terugvordering in stand gehouden, wat betekent dat appellanten geen recht hebben op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3098 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2023, 23/405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 11 maart 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een intrekking en terugvordering van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Volgens het college hebben appellanten geen melding gemaakt van handel door appellant op Marktplaats. Zij hebben daarmee hun inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellanten stellen dat niet appellant, maar zijn broer de handelsactiviteiten verrichtte. Net als de rechtbank is de Raad het niet met appellanten eens. Het college kon de handelsactiviteiten toerekenen aan appellant.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R.C. van der Weele, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Weele. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer C. Stoop.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 22 augustus 2008 bijstand, laatstelijk op grond van de PW naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 13 januari 2022 heeft het college een melding ontvangen die inhield dat de politie op die dag bij appellanten een winkel aan huis heeft aangetroffen en opgerold. Daarbij heeft de politie verschillende spullen in beslag genomen, waaronder ongeveer 600 horloges, 100 tondeuses, 20 iPods, 10 zonnebrillen een geldtelmachine, postpakketten en verpakkingsmaterieel. Naar aanleiding hiervan heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verstrekte bijstand. Daartoe heeft de sociaal rechercheur onder andere informatie bij Marktplaats gevorderd. Uit de gegevens van Marktplaats blijkt onder meer dat in de periode van 8 maart 2017 tot en met 31 maart 2022 in totaal 774 advertenties zijn geplaatst, waarin nieuwe merkproducten, zoals horloges, zonnebrillen, mobiele telefoons, en tondeuses werden aangeboden. Deze advertenties zijn geplaatst met behulp van drie verschillende aan appellant toebehorende accounts. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 juni 2022.
1.3.
Met een besluit van 30 juni 2022 heeft het college vervolgens de bijstand van appellanten met ingang van 8 maart 2017 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 8 maart 2017 tot 1 januari 2022 tot een bedrag van € 92.645,54 van appellanten teruggevorderd.
1.4.
Met een besluit van 16 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant handelsactiviteiten heeft verricht op Marktplaats waaruit hij inkomsten heeft verkregen of had kunnen verkrijgen. Deze activiteiten en de inkomsten daaruit hebben appellanten niet aan het college gemeld. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het college heeft over de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 september 2021 de intrekking en terugvordering herroepen, omdat appellant in deze periode geen advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Dat is een dermate lange periode dat het niet aannemelijk is dat appellant in deze periode verkoopactiviteiten op Marktplaats heeft verricht. Als gevolg daarvan is het oorspronkelijke terugvorderingsbedrag van € 92.645,54 verminderd met een bedrag van € 12.165,73 (netto uitkering € 11.167,15 + loonheffing € 998,58) en met een bedrag van € 264,31 (vakantietoeslag).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Volgens de rechtbank heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat in de maanden maart 2017 en april 2017 handel op Marktplaats heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de bijstand wordt ingetrokken over de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 januari 2021 en van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021. De rechtbank heeft het college opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen voor wat betreft de terugvordering.
Nader besluit
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college met een besluit van 22 november 2023 (nader besluit) op de na het bestreden besluit resterende terugvordering een bedrag van € 2.875,30 in mindering gebracht. Hierbij heeft het college rekening gehouden met een bedrag van € 136,74 aan wettelijke rente.
Het standpunt van appellant
4. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 januari 2021 en van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021 (te beoordelen periode). Hij doet dat aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. Het nadere besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat het college aannemelijk moet maken dat, en in welk opzicht, appellanten gedurende de gehele te beoordelen periode de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
5.2.
Niet in geschil is dat in de te beoordelen periode, gebruik makend van drie accounts op naam van appellant, in totaal 690 advertenties op Marktplaats zijn geplaatst en dat die handelsactiviteiten betreffen die voor het recht op bijstand van belang zijn. Appellanten hebben hiervan geen melding gemaakt. Tussen partijen is, gelet op het verhandelde ter zitting, alleen nog in geschil of de handelsactiviteiten kunnen worden toegerekend aan appellanten. Appellanten hebben aangevoerd dat niet appellant, maar zijn broer, deze handelsactiviteiten heeft verricht. Dit is volgens appellanten, gelet op de verklaring van de broer en de overgelegde bankafschriften van de broer, aannemelijk. Zo niet, dan hadden die verklaring en de bankafschriften voor het college aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen. Omdat de handelsactiviteiten niet door appellant werden verricht, hoefden appellanten daarvan geen melding te maken en is er ook geen sprake van schending van de inlichtingenverplichting. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.1.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de advertenties door de broer van appellant zijn geplaatst. De advertenties zijn geplaatst met behulp van accounts van appellant. Verkoopactiviteiten via internet worden in beginsel toegerekend aan de persoon aan wie het account waarmee de advertenties zijn geplaatst toebehoort. [1]
5.2.2.
Anders dan appellanten betogen, kan aan de verklaring van de broer van appellant niet de betekenis worden toegekend die appellanten daaraan toedichten. De verklaring van de broer dat hij de advertenties via de accounts van appellant zou hebben geplaatst, wordt onvoldoende ondersteund door objectieve en verifieerbare gegevens. Ter zitting is vastgesteld dat appellanten geen onderbouwing in de vorm van bijvoorbeeld (e-mail)berichten tussen de broer van appellant en potentiële kopers of advertenties waarop de contactgegevens van de broer staan, kan leveren
. [2]
5.2.3.
De door appellanten overgelegde bankafschriften van de broer kunnen ook niet worden aangemerkt als een voldoende onderbouwing. Uit deze bankafschriften volgt dat op de bankrekening van de broer ongeveer 32 bijschrijvingen hebben plaatsgevonden die verband houden met de verkoop van goederen via Marktplaats en dat het daarbij ging om soortgelijke goederen als genoemd in de advertenties waar het in deze zaak om gaat. Daaruit volgt echter niet dat die bijschrijvingen voortvloeien uit de advertenties waar het in deze zaak om gaat. Daarvoor is het volgende van belang. Het gaat om een ten opzichte van het aantal advertenties relatief gering aantal bijschrijvingen. Niet in geschil is dat de broer van appellant een periode via een ander op zijn eigen naam staand account op Marktplaats in vergelijkbare goederen heeft gehandeld. De stelling dat het account en IP-adres van de broer op een niet nader geduid moment om een niet nader genoemde reden zijn geblokkeerd, heeft appellant niet onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft appellant ter zitting niet kunnen uitleggen waarom zijn broer meerdere accounts van appellant gelijktijdig gebruikte.
5.2.4.
Gelet op het voorgaande heeft het college aannemelijk gemaakt dat appellant handelsactiviteiten heeft verricht. Er was voor het college geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Conclusie en gevolgen
6.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijven.
6.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en E.C.E. Marechal en C.A.R. Bleijendaal als leden, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
de griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid van de Participatiewet
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313.
2.Vergelijk de uitspraak van 21 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:161.