ECLI:NL:CRVB:2025:411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
23/2792 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van dubbele kinderbijslag en de uitvoering van eerdere uitspraken door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van dubbele kinderbijslag aan appellante. De zaak betreft de uitvoering van een eerdere uitspraak van de Raad van 12 januari 2022, waarin werd geoordeeld dat appellante recht had op dubbele kinderbijslag voor haar dochter, die intensieve zorg nodig heeft. De Svb heeft de kinderbijslag toegekend over de periode van het tweede kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2022. Appellante was van mening dat zij recht had op een langere periode van dubbele kinderbijslag, tot de achttiende verjaardag van haar dochter, en dat de Svb een nieuwe aanvraag had moeten vermijden. De Raad oordeelde echter dat de toekenning van kinderbijslag per kwartaal wordt beoordeeld en dat de Svb correct heeft gehandeld door de kinderbijslag slechts voor de genoemde periode te verstrekken. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

Uitspraak

23/2792 AKW
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 augustus 2023, 22/6229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak is de omvang van het geding beperkt tot de vraag of de Svb een juiste uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de Raad. De Raad kan zich verenigen met de toekenning van de dubbele kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2022. Het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 12 januari 2022.
1.1.
Appellante heeft op 16 mei 2018 bij de Svb een aanvraag gedaan voor dubbele kinderbijslag. De Svb heeft deze aanvraag met een besluit van 6 december 2018 afgewezen. Die weigering is gehandhaafd in een beslissing op bezwaar van 2 april 2019. Dit besluit is vernietigd en het besluit van 6 december 2018 is herroepen met de uitspraak van de Raad van 12 januari 2022.
1.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 12 januari 2022 geoordeeld dat [naam dochter] , de dochter van appellante, op de peildatum van 1 april 2018 intensieve zorg nodig heeft als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW. [1] Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op dubbele kinderbijslag. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien door aan appellante vanaf het tweede kwartaal van 2018 dubbele kinderbijslag toe te kennen. Verder is het verzoek van appellante om te bepalen dat zij tot de achttiende verjaardag van [naam dochter] recht heeft op dubbele kinderbijslag afgewezen. Hiervoor is overwogen dat kinderbijslag per kwartaal wordt toegekend.
1.3.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 12 januari 2022 heeft de Svb een besluit van 16 februari 2022 genomen. Daarbij heeft de Svb aan appellante dubbele kinderbijslag toegekend over het tweede kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2022. Verder is overwogen dat appellante een aanvraag moet indienen indien zij vanaf het tweede kwartaal van 2022 voor dubbele kinderbijslag in aanmerking wil komen. Met een besluit van 9 juni 2022 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hierbij is opgemerkt dat de Svb appellante meermaals heeft laten weten dat zij, als ze in aanmerking wil komen voor dubbele kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2022, een nieuwe aanvraag moet indienen zodat de Svb de medische situatie van [naam dochter] opnieuw kan laten beoordelen.
1.4.
In een afzonderlijk besluit van 16 februari 2022 is vastgesteld dat appellante recht heeft op een nabetaling en vergoeding van wettelijke rente over die nabetaling. Met een besluit van 28 april 2022 heeft de Svb enkelvoudige kinderbijslag toegekend vanaf het tweede kwartaal van 2022. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat de Raad in zijn uitspraak van 12 januari 2022 heeft gedwaald. Appellante meent dat het eerdere geschil bij de Raad ook het recht op dubbele kinderbijslag omvatte tot de achttiende verjaardag van [naam dochter] , waardoor een nieuwe aanvraag niet nodig is. Ook zou de Raad ten onrechte hebben geoordeeld dat het recht op dubbele kinderbijslag per kwartaal wordt beoordeeld. Verder is een beroep gedaan op de redelijkheid en de billijkheid en de menselijke maat. Tot slot is gevraagd om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. [2] Daarbij is gesteld dat procedures zodanig met elkaar verbonden zijn, dat die als één procedure moeten worden beschouwd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, dat appellante recht heeft op dubbele kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal 2018 tot en met het eerste kwartaal 2022. De Raad doet dit aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Uitvoering aan de uitspraak van de Raad
4.1.
De omvang van dit geding is beperkt tot de vraag of de Svb een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 12 januari 2022. De Svb heeft aan de uitspraak van de Raad voldaan door dubbele kinderbijslag toe te kennen over het tweede kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2022.
4.2.
Het betoog van appellante dat zij aan de uitspraak van de Raad van 12 januari 2022 aanspraak op dubbele kinderbijslag kan ontlenen tot de achttiende verjaardag van [naam dochter] slaagt niet. Dit betoog is nadrukkelijk verworpen in de uitspraak van 12 januari 2022. Een uitspraak van de Raad heeft immers geen in tijd onbeperkte gelding, maar ziet op de periode die daar in geding is. [3] Welke periode in geding is wordt beperkt door het primaire besluit en de beslissing op bezwaar. Een besluit op aanvraag ziet op de toestand tot en met de datum waarop het primaire besluit is genomen. Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verplicht het bestuursorgaan niet om in de heroverweging, bij de behandeling van het bezwaarschrift, wijzigingen te betrekken die niet gerelateerd kunnen worden aan het tijdvak waarop het primaire besluit ziet. [4] Door dubbele kinderbijslag te verstrekken tot en met het kwartaal waarin de Raad uitspraak heeft gedaan, heeft de Svb appellante dan ook niet tekort gedaan. Dit betekent dat de Raad zich kan verenigen met de toekenning van de dubbele kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2022. De Raad komt niet toe aan wat appellante hier verder tegen in heeft gebracht.
Overschrijding van de redelijke termijn
4.3.
Over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt het volgende overwogen.
4.4.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel en kort gezegd niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [5]
4.5.
Volgens vaste rechtspraak eindigt een procedure als over het geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist en die kosten tot uitbetaling zijn gekomen. [6] In dit geval is met de besluiten van 16 februari 2022 beslist over de met het geschil samenhangende kosten. Anders dan appellante heeft aangevoerd eindigt de procedure daarom met die besluiten, zodat bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden moet worden uitgegaan van de datum van de besluiten van 16 februari 2022.
4.6.
Vanaf de ontvangst door de Svb van het bezwaarschrift van appellante van 10 januari 2019 in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 12 januari 2022, tot de datum van de besluiten van 16 februari 2022 is ruim drie jaar verstreken. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Het verzoek wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat toekenning van de dubbele kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2022 in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn wordt afgewezen.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en E.E.V. Lenos en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 7a, eerste lid van de Algemene Kinderbijslagwet
Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. (..)

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Verwezen wordt naar de uitspraak van 3 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:647.
5.Zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
6.Uitspraak van 7 april 2010, ECLI:NL:CRVB:BM255.