Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
entweede lid leidt tot een garantiebedrag dat lager is dan de inkomensondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de jonggehandicapte recht had in december 2020. Het tweede lid ziet uitsluitend op de categorie jonggehandicapten, genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit: dit is de groep jonggehandicapten voor wie de periode van december 2019 tot en met november 2020 als referteperiode geldt. Artikel 2, vierde lid, van het Besluit is dus niet van toepassing op de jonggehandicapte op wie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ziet, dus de jonggehandicapte die – zoals appellant – pas in december 2020 is gaan werken en voor wie januari 2021 als referteperiode geldt.
De FNV, VCP en CNV hebben ook gevraagd om het mogelijk te maken om op verzoek van de Wajonger uit te gaan van een andere periode op basis waarvan het garantiebedrag wordt vastgesteld. Bijvoorbeeld een periode van een jaar of andere maanden als de in het besluit vastgestelde maanden niet representatief blijken voor het gemiddelde inkomen. Het buiten beschouwing laten van het inkomen in niet representatieve maanden is voor UWV niet uitvoerbaar. Allereerst wordt opgemerkt dat uit de polis administratie niet valt op te maken of inkomsten in een bepaalde maand representatief zijn. Er kan immers sprake zijn van wisselende inkomsten. Het buiten beschouwing laten van niet representatieve maanden zal daarom altijd op verzoek van de Wajonger moeten gebeuren. Vervolgens moeten in dat geval objectieve criteria vastgesteld worden op basis waarvan wordt bepaald of het inkomen in bepaalde maanden al dan niet representatief zijn voor het gemiddelde inkomen van een Wajonger. Die criteria zijn per definitie arbitrair. De regering heeft in artikel 2, tweede lid, van het besluit wel opgenomen dat de maanden waarin geen sprake is van genoten inkomen buiten beschouwing worden gelaten bij het berekenen van het gemiddelde inkomen.(…)”. [4] De minister heeft het voorgaande in zijn beantwoording van de vragen van lid Renkema op 21 april 2021 bevestigd en aangegeven dat het bij wisselende inkomsten niet mogelijk is om de jonggehandicapte zelf een referentieperiode te laten kiezen. Een zelf gekozen referentieperiode representeert niet goed de uitkering waar iemand voorafgaand aan het ingaan van de wet recht op heeft. Daarnaast is het technisch niet uitvoerbaar. [5]
“(…) Bij het vaststellen van de periode wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd de Wajonger voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong duidelijkheid te bieden over de minimale hoogte van de per januari 2021 te ontvangen uitkering. De regering heeft samen met UWV gezocht naar een werkwijze om het inkomen op het moment van inwerkingtreding te benaderen en het garantiebedrag daarop te baseren. Het garantiebedrag wordt berekend op basis van het gemiddelde inkomen over een met dit besluit vastgestelde periode. De betreffende periode wordt verschillend vastgesteld voor verschillende gevallen. (…) In twee situaties is het niet mogelijk om vooraf zekerheid te bieden. Het gaat om het geval waarin de Wajonger sinds december 2020 inkomen heeft en het geval waarin de Wajonger winst uit onderneming heeft. (…) Voor Wajongers die vanaf december 2020 inkomen ontvangen stelt UWV het garantiebedrag vast op basis van de inkomensgegevens in januari 2021. Het inkomen van december 2020 wordt niet meegenomen in de vaststelling van het garantiebedrag, omdat in de inkomsten van deze maand vaak niet representatief zijn. Bijvoorbeeld doordat in deze maand veel sprake is van overwerk. Dit zou leiden tot de vaststelling van een lager garantiebedrag dan de vaststelling op basis van het inkomen in januari 2021. Vaststellen van het garantiebedrag voor deze groep vindt pas plaats als de inkomensgegevens van de maand januari definitief zijn. Dit is op zijn vroegst medio februari 2021. Eventueel te weinig betaalde uitkering in de maand(en) na inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt op dat moment nabetaald. Omdat er voor deze groep nog geen sprake is van een structureel inkomen is vaststellen van het garantiebedrag op een later moment niet bezwaarlijk. (…)”. [7]