ECLI:NL:CRVB:2025:375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van ZW-uitkering en afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens geen privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, alsook de afwijzing van zijn aanvraag voor een Werkloosheidswet (WW)-uitkering. Appellant ontving vanaf 30 maart 2020 een ZW-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze ingetrokken op basis van een onderzoek naar een mogelijk gefingeerd dienstverband bij [bedrijfsnaam] B.V. Het Uwv concludeerde dat appellant geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had en dus niet verzekerd was voor de ZW of WW. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 januari 2025, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Gümüs, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft ingetrokken en de WW-aanvraag heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat appellant niet als werknemer kan worden aangemerkt en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de oorzaak van de intrekking volledig aan appellant te wijten was en dat de financiële gevolgen voor appellant niet onaanvaardbaar waren. De uitspraak bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van dienstbetrekkingen en de gevolgen van gefingeerde dienstverbanden.