ECLI:NL:CRVB:2025:37
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking, terugvordering, boete en invordering van een ZW-uitkering
In deze zaak gaat het om de intrekking, terugvordering, boete en invordering van een Ziektewet (ZW) uitkering van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2023. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de boete en de invordering, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar alleen gericht was tegen deze aspecten en niet tegen de intrekking en terugvordering van de ZW-uitkering. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 juli 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.C.F. Kramer, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman.
De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden. Appellante had gesteld dat zij het Uwv tijdig had geïnformeerd over haar herstel en dat zij haar werkzaamheden bij een werkgever had gemeld. De Raad volgde appellante in dit standpunt en concludeerde dat er geen grondslag was voor het opleggen van een boete. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante de inlichtingenplicht had geschonden, maar de Raad was van mening dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke situatie van appellante.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van appellante werd gegrond verklaard en het boetebesluit werd herroepen. Het invorderingsbesluit bleef echter in stand. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.728,50 bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.