ECLI:NL:CRVB:2025:346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Definitieve vaststelling en terugvordering van subsidie op grond van NOW-1 en NOW-3
In deze zaak gaat het om de definitieve vaststelling van de subsidie op grond van de NOW-1 en NOW-3. De minister heeft bij de vaststelling van de omzetdaling van de groep, ook de huuropbrengsten en de jaarvergoeding van een bierbrouwer tot de omzet gerekend. Appellante stelt dat dit in strijd is met artikel 1, tweede lid, van de NOW-1 en NOW-3, omdat in die bepalingen wordt aangesloten bij de netto-omzet zoals gedefinieerd in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het BW. De Raad volgt appellante hierin niet en oordeelt dat de minister terecht de subsidie heeft vastgesteld op € 7.421,- respectievelijk € 10.853,- en een bedrag van € 11.134,- en € 1.774,- van appellante heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en geoordeeld dat de minister de huuropbrengsten en de vergoedingen vanuit een bierbrouwer terecht heeft aangemerkt als omzet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de NOW-regeling een breder omzetbegrip hanteert dan alleen het omzetbegrip uit Boek 2 van het BW. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hoger beroep van appellante slaagt niet.