ECLI:NL:CRVB:2025:331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/1394 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen op het besluit tot eerdere weigering Wajong-uitkering toe te kennen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen op eerdere besluiten tot afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant heeft in het verleden meerdere aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die telkens zijn afgewezen. Hij stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, zoals nieuwe diagnoses, die aanleiding zouden moeten geven tot herziening van de eerdere besluiten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het oordeel van de rechtbank is bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere besluiten kunnen ondermijnen. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet nieuw is en dat de eerdere beoordelingen van zijn medische situatie adequaat zijn geweest. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen op de eerdere weigeringen van de Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1394 WAJONG
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2024, 23/7433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen van de weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant vindt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, bijvoorbeeld enkele nieuwe diagnoses, die moeten leiden tot herziening van eerdere besluiten. De Raad komt tot het oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat het Uwv moet terugkomen van eerdere besluiten over de Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. V.C.D. Klaassen (waarnemend advocaat) en vergezeld door zijn vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft op 25 oktober 2017 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant sinds januari 2016 depressieve en vermoeidheidsklachten heeft. Met een besluit van 27 november 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens het Uwv beschikte appellant op zijn achttiende verjaardag niet over arbeidsvermogen, maar die situatie was niet duurzaam. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 18 februari 2020 heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant sinds september 2018 pijnklachten heeft ten gevolge van jeugdreuma. Met een besluit van 17 juni 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellant op zijn achttiende verjaardag beschikte over arbeidsvermogen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 december 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat appellant in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 juni 2018, niet gedurende ten minste zes maanden studerende was. Subsidiair heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant, voor zover de beperkingen uit de medische aandoening al vóór 1 juni 2018 bestonden en hij in de relevante periode wel gedurende ten minste zes maanden studerende was, beschikte over arbeidsvermogen. Appellant heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
1.3.
Op 17 oktober 2022 heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 27 november 2017 en 17 juni 2020. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 3 februari 2023 het verzoek van appellant afgewezen omdat in de overgelegde stukken geen nieuwe medische informatie staat die aanleiding geeft om de besluiten van 27 november 2017 en 17 juni 2020 te herzien. Bij besluit van 27 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en heeft terecht de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering afgewezen, althans de eerdere afwijzing(en) niet herzien. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat zowel de slaapapneu, benoemd als slaapstoornis, als de astmatische bronchitis reeds zijn betrokken in de beoordelingen in 2017 en 2020. Dat blijkt uit de medische rapporten van de verzekeringsartsen van 11 mei 2023 en 25 september 2023. Daarom is er geen aanleiding om die diagnoses aan te merken als een nieuw feit of veranderde omstandigheid en kunnen deze dan ook niet leiden tot een ander besluit.
2.3.
Over de door appellant ingebrachte informatie van internist/reumatoloog Riyazi van 18 januari 2024 heeft de rechtbank overwogen dat ter zitting is bevestigd dat met de gestelde diagnose fibromyalgie verwezen wordt naar de al bij het Uwv bekende pijnklachten en dat de diagnose slechts een verklaring hiervan is. De rechtbank stelt vast dat de pijnklachten in de gewrichten, spieren en botten al zijn betrokken in de beoordeling, zoals blijkt uit de medische onderzoeksverslagen van de verzekeringsartsen van 6 november 2020, 2 februari 2023 en 25 september 2023. Zodoende wordt geen aanleiding gezien om de diagnose aan te merken als een nieuw feit of veranderde omstandigheid en kan dit dan ook niet leiden tot een ander besluit.
2.4.
Over de door appellant ingebrachte medische informatie van optometrist Van Tuil van 6 oktober 2023 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet de in dit stuk benoemde keratoconus met centrale verlittekening aan te merken als nieuw feit of veranderde omstandigheid. Niet is gebleken van een al eerder bestaande omstandigheid waarvan het bestaan niet eerder benoemd of het bewijs niet eerder overgelegd had kunnen worden, noch van nieuwe medische gegevens die, gelet op de datum van de verklaring van de optometrist, de beoordeling in 2020 hadden moeten herzien.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Bij appellant is sprake van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Zijn medische situatie is onderschat voor wat betreft zijn depressieve klachten. Dat iemand niet meer onder behandeling is, betekent niet dat er geen toename van de klachten kan zijn. Ook met de klachten en beperkingen ten gevolge van fibromyalgie is geen rekening gehouden, zodat dit als nieuw feit en/of nieuwe omstandigheid moet worden aangemerkt. Sinds 10 maart 2021 is verder sprake van astmatische bronchitis en sinds 15 mei 2021 ook van slaapapneu. Ook is er in 2023 een nieuwe diagnose gesteld in verband met oogklachten. Dit zijn nieuwe feiten en omstandigheden. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit over de afwijzing van het verzoek om terug te komen van de geweigerde Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 26 oktober 2012 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [1]
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellant zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. De rechtbank heeft de gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De door appellant geclaimde psychische klachten zijn bij voorgaande beoordelingen meegenomen. Sindsdien is appellant hiervoor niet opnieuw onder behandeling gekomen en is daarover geen nieuwe medische informatie bekend. Bij de aanvraag of tijdens de bezwaarprocedure heeft appellant geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de ernst van de psychische klachten bij de eerdere beoordelingen is miskend. Er zijn dus geen nieuwe feiten of omstandigheden die zien op de psychische klachten.
4.4.
Ook voor de geclaimde pijnklachten geldt dat deze in de eerdere beoordelingen zijn betrokken. Dat inmiddels voor deze klachten de diagnose fibromyalgie is gesteld, maakt niet dat sprake is van een nieuw feit of een veranderde omstandigheid. Uit die diagnose blijkt niet dat de beperkingen die eerder waren aangenomen in verband met de jeugdreuma, zijn onderschat.
4.5.
Over het bij appellant vastgestelde Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS) en de astmatische bronchitis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 september 2023 navolgbaar geconcludeerd dat deze diagnoses geen tot zeer lichte arbeidsbeperkingen met zich meebrengen die geen blijvend verlies aan arbeidsvermogen geven. Reeds hierom kunnen deze diagnoses niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
4.6.
De door appellant geclaimde oogklachten als gevolg van keratoconus met centrale verlittekening zijn geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. Deze diagnose is in 2023 gesteld. Uit niets blijkt dat deze aandoening in de Wajong-relevante periode tot klachten en beperkingen leidde. Daarom is de diagnose als zodanig misschien wel nieuw, maar is het geen relevant nieuw feit dat zou moeten leiden tot herziening van eerdere weigeringen om een Wajong-uitkering toe te kennen.
4.7.
Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.