ECLI:NL:CRVB:2025:232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/413 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering aan jonggehandicapte appellante na hoger beroep tegen Uwv

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, die door het Uwv was geweigerd. Appellante, geboren in 1998, heeft in januari 2017 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf duurzaam geen arbeidsvermogen te hebben. Het Uwv weigerde de aanvraag, maar appellante diende in juli 2021 opnieuw een aanvraag in, nu met de diagnose anorexia nervosa. Het Uwv wees deze aanvraag af, met de stelling dat er geen duurzame problematiek was. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 5 februari 2025 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante op de datum in geding konden ontwikkelen. De Raad wees op de complexe medische situatie van appellante, die onder andere lijdt aan ernstige PTSS, een lichte verstandelijke beperking en hechtingsproblematiek. De Raad concludeerde dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is en dat appellante recht heeft op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht tot 9 juli 2021. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

24/413 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 januari 2024, 22/1246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikt zij duurzaam niet over arbeidsvermogen en moet zij als jonggehandicapte worden aangemerkt. De Raad volgt het standpunt van appellante en komt tot het oordeel dat het Uwv haar met ingang van 9 juli 2021 een Wajong-uitkering moet toekennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 november 2024. Voor appellante is mr. Dohmen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft in januari 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellante sprake is van een licht verstandelijke beperking, ernstige PTSS, borderline-trekken, ADD, stemmingsstoornissen, hechtingsproblematiek en aan automutilatie doet. Bij de aanvraag is medische informatie gevoegd. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv met een besluit van 16 maart 2017 geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had weliswaar op dat moment geen arbeidsvermogen, omdat zij niet één uur aaneengesloten kon werken, maar deze situatie was niet duurzaam.
1.2.
Met een door het Uwv op 9 juli 2021 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante sinds een maand is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van orthopedagogen, een psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater/gedragswetenschapper van Yulius. Verder is informatie van [naam], een aanvraag CIZ (VG 04) en een zorgplan van Gewoon Mezelf ingediend. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv de aanvraag van appellante bij besluit van 14 september 2021 afgewezen. Volgens de verzekeringsarts is in grote lijnen sprake van een overeenkomstig medisch beeld als in 2017 en betreft de anorexia nervosa geen duurzame problematiek. Het Uwv heeft in bezwaar nog een arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat ook uit het arbeidskundig onderzoek geen wezenlijk ander beeld naar voren komt met betrekking tot het functioneren van appellante.
1.3.
Bij besluit van 21 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 september 2021 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag
.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig (medisch) onderzoek heeft uitgevoerd.
2.2.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onjuist is en heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontwikkelt appellante zich in een goed gestructureerde omgeving, waarin zij zich veilig voelt. Appellante woont in een setting waar zij veilig is, onder welke gunstige omstandigheden en met de begeleiding van GGZ-instelling Stevig, die is opgestart, verdere ontwikkeling en verbetering van haar functioneren volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verwachten is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een progressief ziektebeeld, noch van een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en is de aandoening niet dusdanig ernstig is dat er geen enkele toename van de bekwaamheden mag worden verwacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat appellante zeker zaken kan leren, maar daar meer moeite en meer tijd voor nodig zal hebben dan iemand met een gemiddeld cognitief niveau. Uit de verbetering van het functioneren van appellante bij duidelijk grenzen stellende begeleiding blijkt dat er ontwikkeling mogelijk is. Bij meer rust en veiligheid in de externe omstandigheden kan appellante verder profiteren van behandeling door Stevig. Het medisch rapport van T. den Daas, medisch adviseur bij MediQuick, is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden geweest om een ander standpunt in te nemen. Uit de door appellante ter zitting overgelegde brief van Gewoon Mezelf, waarin staat dat de afgelopen drie jaar geen of nauwelijks groei is gezien in de ontwikkeling van appellante, blijkt ook niet dat verbetering van het functioneren van appellante is uitgesloten. Verder ligt de omstandigheid dat de behandeling bij Stevig niet goed uit te verf is gekomen en daarom is beëindigd buiten de relevante periode van [geboortedatum] 2016 tot [geboortedatum] 2021.
2.3.
Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat appellante niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar dat niet is uitgesloten dat zij met voldoende begeleiding deze vaardigheden zal kunnen ontwikkelen. Ook is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – anders dan de primaire arbeidsdeskundige – van mening dat appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, te weten handmatig afwassen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Zij stelt dat zij geen taak zou kunnen uitvoeren binnen een arbeidsorganisatie en dat zij geen basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Volgens appellante heeft het Uwv niet concreet onderbouwd dat zij haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie nog zou kunnen ontwikkelen en heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar medische en psychische toestand. Appellante is niet gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep noch door een arbeidsdeskundige. Ondanks de veilige omgeving waarin appellante verkeert, kan zij niet zonder de 24-uurs begeleiding die zij op grond van de Wet langdurige zorg heeft. Appellante heeft geen medische behandelingen meer en wordt slechts overeind gehouden. Appellante heeft verwezen naar hoofdstuk 7 “Het doolhof voor vroeggehandicapten” van het rapport van de onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel “Octas”.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 9 juli 2021 (de dag dat sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag) arbeidsvermogen heeft.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft, omdat zij voldoet aan de voorwaarden dat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [1] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [2] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [3]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante op de datum in geding nog dusdanig kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. De Raad overweegt hiertoe het volgende.
4.6.
Bij appellante is sprake van een ernstig belaste voorgeschiedenis met onder andere affectieve verwaarlozing, onvrijwillige opnames in jeugdinrichtingen en loverboyproblematiek. Verder is bij appellante sprake van een complexe medische toestand met ernstige PTSS met automutilatie en suïcidale gedachtes, een lichte verstandelijke beperking, hechtingsproblematiek, AD(H)D en emotieregulatieproblemen, waarvoor zij reeds vele jaren behandeling heeft gehad en waardoor zij inmiddels is aangewezen op 24-uurzorg. Vele pogingen door de behandelend sector om appellante te helpen met haar gezondheid, ontwikkeling en functioneren hebben onvoldoende resultaat gegeven. Voor zover appellante daarbij relatief geringe vooruitgang heeft laten zien, is dit telkens van korte duur gebleken
4.7.
In het licht van genoemde complexe situatie en gelet op de in de afgelopen jaren intensieve begeleiding en behandeling, is de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat verdere ontwikkeling en verbetering van haar functioneren niet is uitgesloten, enkel omdat appellante inmiddels in een setting woont waar ze veilig is en begeleiding weer is opgestart, ontoereikend voor het oordeel dat het ontstaan van arbeidsvermogen niet kan worden uitgesloten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende onderbouwd dat ondanks de intensieve begeleidingsbehoefte van appellante, die ook volgens de verzekeringsarts aanwezig blijft, sprake is van te verwachten groei in haar functioneren. Een concrete behandeling is niet genoemd en uit de brief van Gewoon Mezelf, waarvan appellante vanaf oktober 2020 ambulante begeleiding ontvangt, blijkt dat de begeleiding vooral is gericht op het in stand houden van een stabiele situatie en niet op een verbetering van haar functioneren.
4.8.
Nu het Uwv er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat niet is uitgesloten dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan, moet ervan uit worden gegaan dat het ontbreken van arbeidsvermogen in het geval van appellante op 9 juli 2021 duurzaam is te achten. Daarmee voldoet appellante aan de voorwaarden van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, zodat zij als jonggehandicapte moet worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad zelf in de zaak voorzien en het besluit van 14 september 2021 herroepen en bepalen dat appellante met ingang van 9 juli 2021 recht heeft op een Wajong-uitkering.
6. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-), op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-). In totaal is dit een bedrag van € 4.922,-. Daarnaast dient het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 april 2022;
- herroept het besluit van 14 september 2021 en bepaalt dat appellante met ingang van 9 juli 2021 recht heeft op een Wajong-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 21 april 2022;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.922,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en C. Karman en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Korver

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1 van de Wajong
1. Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1, blz. 36.
2.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
3.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.