ECLI:NL:CRVB:2025:230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23/3450 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert inzake maatwerkvoorziening individuele begeleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Appellant had echter geen procesbelang op het moment van de uitspraak van de rechtbank, omdat de periode van de maatwerkvoorziening al was verstreken. De Raad oordeelt dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit alsnog niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en het college geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van appellant en bepaalt dat het griffierecht aan appellant wordt terugbetaald.

Uitspraak

23/3450 WMO15
Datum uitspraak: 23 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 november 2023, 22/2361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Weert (college)
SAMENVATTING
In deze zaak oordeelt de Raad dat de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D.M.H. Rademakers, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 december 2024. Namens appellant is mr. Rademakers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.J. Demas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 29 december 2020 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 4 januari 2021 tot en met 31 december 2022 aan appellant een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt. Daarbij heeft het college bepaald dat de individuele begeleiding wordt geleverd door De Zorggroep.
1.2.
In januari 2022 heeft De Zorggroep het college verzocht om voor appellant op zoek te gaan naar een andere aanbieder, vanwege een onherstelbare vertrouwensbreuk met appellant. Appellant heeft het college verzocht om te bepalen dat de individuele begeleiding wordt geleverd door Face to Face Thuisbegeleiding. Het college heeft met een besluit van 11 februari 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 augustus 2022 (bestreden besluit), de maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding met onmiddellijke ingang ingetrokken op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat aan het hoofddoel van de begeleiding, namelijk het voorkomen van dwanghandelingen en het de-escaleren daarvan, nauwelijks iets is veranderd en dat de maatwerkvoorziening daarom niet meer passend is te achten.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat door een arts moet worden onderzocht of begeleiding op grond van de Wmo 2015 voor appellant toereikend is, of dat appellant is aangewezen op behandeling die niet onder de Wmo 2015 valt. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellant verplicht is hieraan zijn volledige medewerking te verlenen en dat als hij niet meewerkt het college de individuele begeleiding kan intrekken.
2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat het college tot zes weken na de datum waarop de nieuwe beslissing op bezwaar is bekendgemaakt aan appellant een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt met een omvang als bepaald met het besluit van 29 december 2020. Het college heeft ter uitvoering van de voorlopige voorziening in een besluit van 18 januari 2024 begeleiding toegekend in de vorm van zorg in natura van twee uur per week.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank enkel niet eens voor zover daarin een verplichting is opgenomen om mee te werken aan een medisch onderzoek.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt de aangevallen uitspraak aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad ziet echter aanleiding om eerst stil te staan bij de ontvankelijkheid van het hoger beroep en, in het verlengde daarvan, bij de ontvankelijkheid van het beroep bij de rechtbank.
4.1.
Gelet op de inhoud van de aangevallen uitspraak en wat appellant in hoger beroep aanvoert, bestaat in hoger beroep procesbelang. Het hoger beroep is ontvankelijk.
4.2.
De Raad beoordeelt vervolgens ambtshalve of de rechtbank appellant terecht ontvankelijk heeft geacht in zijn beroep. Dat is niet het geval. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
4.2.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
4.2.2.
Het college heeft aanvankelijk aan appellant een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt voor de periode van 4 januari 2021 tot en met 31 december 2022, in de vorm van zorg in natura. De rechtbank heeft op 23 november 2023 uitspraak gedaan. Op dat moment was deze periode dus al ruimschoots verstreken. De individuele begeleiding kan niet met terugwerkende kracht worden gegeven. Gelet hierop kon appellant feitelijk niets meer bereiken met het ingestelde beroep. Een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit was evenmin van belang voor een toekomstige periode. Appellant heeft geen nieuwe aanvraag voor een maatwerkvoorziening ingediend. Bovendien zou het college, als appellant zich bij het college had gemeld voor een maatwerkvoorziening, een nieuw onderzoek hebben moeten verrichten op basis van de dan aan de orde zijnde feiten en omstandigheden. Verder is door appellant niets aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat sprake is van mogelijke schade. Dit betekent dat appellant geen procesbelang had op het moment dat de rechtbank uitspraak deed. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit dan ook nietontvankelijk moeten verklaren.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Daarmee vervalt ook de voorlopige voorziening. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit alsnog nietontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en het college dus geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (2 punten, waarde per punt € 907,-). Deze kosten worden begroot op € 1.814,-. Daarnaast krijgt appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2022 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- aan appellant terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en J.J. Janssen en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ’t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.C.M. van ’t Hol

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.