ECLI:NL:CRVB:2025:195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
24/498 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag voor een kind dat in Marokko woont

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om geen kinderbijslag toe te kennen voor zijn zoon die in Marokko woont. De appellant had kinderbijslag aangevraagd voor het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022, maar de Svb weigerde deze aanvraag op basis van de geldende wetgeving, die stelt dat geen recht op kinderbijslag bestaat voor kinderen die buiten Nederland wonen, met uitzondering van bepaalde overgangsregelingen. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de onderhoudseis, omdat hij over het eerste kwartaal van 2021 onvoldoende had bijgedragen aan het onderhoud van zijn zoon. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de coronapandemie geen reden was om af te wijken van de regels, en dat de appellant niet had aangetoond dat hij in de gegeven omstandigheden onredelijk benadeeld was. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent kinderbijslag en de voorwaarden die aan het recht op deze uitkering zijn verbonden.

Uitspraak

24/498 AKW
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2024, 22/7208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft geweigerd appellant kinderbijslag toe te kennen omdat zijn zoon in Marokko woont. Op grond van het NMV komt een AKW-verzekerde vanaf 2 januari 2021 niet langer in aanmerking voor kinderbijslag voor een kind dat in Marokko woont. Het overgangsrecht is niet op appellant van toepassing. Er is verder geen sprake van schending van het evenredigheids- en vertrouwensbeginsel.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.A.H. Wiekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wiekamp. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft in juni 2022 kinderbijslag op grond van de AKW [1] aangevraagd voor zijn zoon [naam zoon] , geboren op [geboortedatum] 2020. [naam zoon] woont bij zijn moeder in Marokko.
1.2.
Bij besluit van 21 juli 2022, gehandhaafd bij besluit van 3 oktober 2022 (bestreden besluit 1), heeft de Svb de aanvraag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022 afgewezen.
1.3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Terwijl het beroep liep, heeft de Svb met een besluit van 15 mei 2023 (bestreden besluit 2) bestreden besluit 1 gewijzigd en een andere motivering ten grondslag gelegd aan de weigering van de kinderbijslag. De Svb heeft, onder verwijzing naar artikel 35d, lid a, van het NMV, [2] gesteld dat geen recht bestaat op kinderbijslag voor een kind dat in Marokko woont, tenzij is voldaan aan de overgangsbepaling in artikel 35d, lid b, van het NMV. De overgangsbepaling is niet op appellant van toepassing, omdat op 1 januari 2021 voor hem geen recht bestaat op kinderbijslag. Appellant heeft namelijk over het eerste kwartaal van 2021 onvoldoende bijgedragen in het onderhoud van zijn zoon. Appellant heeft daarom over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022 geen recht op kinderbijslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij is een veroordeling uitgesproken over vergoeding van het griffierecht en proceskosten van appellant. Aan de nietontvankelijkverklaring ligt ten grondslag dat niet is gebleken dat appellant nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit 1. Ten aanzien van de ongegrondverklaring heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb terecht bij bestreden besluit 2 heeft geweigerd vanaf het tweede kwartaal van 2021 kinderbijslag aan appellant toe te kennen. Appellant heeft niet voldaan aan de onderhoudseis over het eerste kwartaal van 2021, zodat de overgangsregeling van artikel 35d, lid b, van het NMV niet op hem van toepassing is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant erkent dat hij over het eerste kwartaal van 2021 niet heeft voldaan aan de onderhoudseis, maar hij heeft vanaf de geboorte van zijn zoon alle kosten voor hem gedragen. Appellant kon vanwege de coronapandemie niet naar Marokko reizen om bij zijn zoon te verblijven. Appellant stelt dat de Svb heeft toegezegd dat de regels in zijn voordeel zouden worden uitgelegd vanwege die overmachtssituatie. Volgens appellant moet de Svb maatwerk toepassen en afwijken van de regels, omdat de onderhoudseis in het geval van appellant onevenredig uitpakt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat de zoon van appellant in Marokko woont. Als hoofdregel geldt dat dan geen recht bestaat op kinderbijslag. Dat volgt uit artikel 7b van de AKW. Op grond van het NMV was het mogelijk kinderbijslag toe te kennen aan verzekerden ten behoeve van kinderen die in Marokko wonen. Per 2 januari 2021 bestaat die mogelijkheid niet meer. Dat zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen en is geregeld in artikel 35d, onder a, van het NMV. De wetgever streeft sinds 2000 naar beperking van de export van uitkeringen naar landen buiten de Europese Unie. [3] In het voetspoor daarvan is in 2015 de Wet van 19 juni 2014 in werking getreden. Deze wet ziet op het stopzetten van de betaling van kinderbijslag en kindgebonden budget voor kinderen die buiten de Europese Unie wonen. Het uitgangspunt is, volgens de wetgever, dat (financiële) ondersteuning voor het onderhoud van kinderen de verantwoordelijkheid is van het land waar het kind woont en niet van het land waar de ouder woont. [4] Omdat er geen enkele internationale verplichting is de AKW in stand te laten, is Nederland in beginsel vrij om aan deze regeling een exportverbod te verbinden. Wel dienen daarbij de bestaande internationale verplichtingen inzake de export van uitkeringen in acht genomen te worden. [5] Voor het effectueren van het stopzetten van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget was aanpassing van het Verdrag en Akkoord met Marokko noodzakelijk. Conform het met Marokko gesloten akkoord stopt de export van kinderbijslag en kindgebonden budget met ingang van januari 2021.
4.2.
In artikel 35d, onder b, van het NMV is overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht houdt in dat als een verzekerde op 1 januari 2021 al kinderbijslag ontvangt, het recht op kinderbijslag blijft bestaan, zolang de rechthebbende en het kind na die datum zonder onderbreking blijven voldoen aan de voorwaarden. Dit betekent dat appellant alleen in aanmerking komt voor kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2021 als recht bestaat op kinderbijslag op 1 januari 2021. [6] Verder hebben de verdragsluitende partijen uitdrukkelijk in deze bepaling verwoord dat bij een onderbreking van het voldoen aan de voorwaarden voor kinderbijslag het overgangsrecht zijn werking verliest.
4.3.
Voor het recht op kinderbijslag op 1 januari 2021 geldt het volgende. Voor kinderen die niet tot zijn huishouden behoren heeft een AKW-verzekerde recht op kinderbijslag als hij hen onderhoudt. [7] Het BUK [8] bepaalde dat een verzekerde in 2021 tenminste € 433,- per kind per kalenderkwartaal moest bijdragen om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. [9] Als een verzekerde bij zijn kind verbleef werd een bedrag van € 10 per dag aan onderhoud aangenomen. [10]
4.4.
Niet in geschil is dat appellant over het eerste kwartaal van 2021 niet aan de onderhoudseis heeft voldaan. Het overgangsrecht is om die reden dus niet op appellant van toepassing.
4.5.
Appellant heeft betoogd dat in zijn geval in verband met de coronapandemie door de Svb maatwerk geleverd had moeten worden. Als gevolg van de corona-maatregelen kon hij niet naar zijn kind reizen. De situatie waarin een ouder niet naar het kind kan reizen ten gevolge van reisbeperkingen is niet voorzien bij de totstandkoming van beleidsregel SB1057. Zou hij wel hebben kunnen reizen dan zou het forfaitaire onderhoudsbedrag van artikel 7 van het BUK van toepassing zijn geweest, aldus appellant.
4.6.
Met bestreden besluit 2 heeft de Svb toepassing gegeven aan artikel 5 en 7 van het BUK. Dit betekent dat bestreden besluit 2 berust op een gebonden bevoegdheid die is neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. Daarom moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst leidt. Hiervan is sprake als het besluit in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is. [11] De door appellant gestelde bijzondere omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat het bestreden besluit voor hem onredelijk bezwarend is. Daarvoor is het volgende van belang.
4.7.
Dat appellant vanwege de coronapandemie in het eerste kwartaal van 2021 niet naar Marokko heeft kunnen reizen is begrijpelijk, maar dat had hem er niet van hoeven te weerhouden om meer onderhoudsbijdragen naar Marokko over te maken. De kosten die gemoeid zouden zijn geweest met de reis naar en het verblijf bij zijn zoon, heeft hij immers niet hoeven maken. Uit wat appellant ter zitting heeft verteld over zijn situatie blijkt niet dat bestreden besluit 2 in de gegeven omstandigheden voor appellant onredelijk bezwarend uitpakt. In dat verband is mede van belang dat de hoofdregel is dat geen export van kinderbijslag plaatsvindt, dat het overgangsrecht een beperkte uitzondering daarop is en dat de eerbiedigende werking van het overgangsrecht volgens de verdragsluitende partijen eindigt zodra in een kwartaal niet aan de voorwaarden is voldaan. Verder is de kinderbijslag weliswaar een bron van inkomsten om ouders in de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen te ondersteunen maar draagt kinderbijslag niet het karakter van een laatste financieel vangnet. [12]
4.8.
Voor zover appellant zich tot slot heeft beroepen op het vertrouwensbeginsel, wordt overwogen dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. In dit geval heeft appellant het beroep op het vertrouwensbeginsel niet onderbouwd. Een beroep daarop slaagt daarom niet

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en Y. Sneevliet en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
tot zijn huishouden behoort, of
door hem wordt onderhouden.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.
(…)
Artikel 7b
1. Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
(…)
Besluit uitvoering kinderbijslag
Artikel 5 – zoals dat luidde per 1 januari 2020
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de wet, is € 433,- per kalenderkwartaal.
(…)
Artikel 7 – zoals dat luidde per 14 november 2018
1. In het bedrag van de door de verzekerde minimaal aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid, van de wet wordt in ieder geval geacht te zijn begrepen een bedrag van € 10 per dag dat het kind bij de verzekerde verblijft of de verzekerde bij het kind verblijft.
(…)
Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko
Artikel 5
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 26, 35a, 35b en 35d kunnen de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, bij ouderdom of aan nabestaanden, de uitkeringen bij overlijden en de kinderbijslagen verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.
(…)
Artikel 35d
a. a) In afwijking van artikel 5, eerste lid, heeft een persoon geen recht meer op kinderbijslag van een Verdragsluitende Partij uit hoofde van dit Verdrag voor kinderen die per 2 januari 2021 op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wonen.
b) De bepalingen van het bovenstaande lid a zijn niet van toepassing op een persoon die op 1 januari 2021 kinderbijslag ontvangt voor kinderen die op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wonen, zolang het kind blijft wonen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij waar het kind zich bevindt op 1 januari 2021 en voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de andere voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
(...)

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
3.ECLI:NL:CRVB:2018:1020 en Kamerstukken II 2010/11, 32878, nr. 3 p. 1.
4.Kamerstukken II 2010/11, 32 500 XV, nr. 57.
5.Kamerstukken II 2011/12, 33 162, nr. 4.
7.Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW.
8.Besluit uitvoering kinderbijslag.
9.Artikel 5 van het BUK.
10.Artikel 7 van het BUK.
11.Zie ook de uitspraak van het CBb van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, r.o. 8.2.
12.Uitspraak van de Raad van 17 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2438, r.o. 4.11 en 4.15.