ECLI:NL:CRVB:2025:1856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/99 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 2001, had op 1 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege verschillende medische aandoeningen, waaronder psychische klachten en het Ehlers-Danlossyndroom. Het Uwv concludeerde echter, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, dat appellante wel degelijk arbeidsvermogen had en weigerde de uitkering. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 4 december 2024.

Appellante was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en voerde aan dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat het Uwv meer informatie had moeten opvragen over haar incontinentieproblematiek. Tijdens de zitting op 5 november 2025 werd appellante bijgestaan door haar advocaat en haar persoonlijk begeleidster. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor het Uwv om aanvullende informatie op te vragen. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat appellante op 1 juni 2023 over arbeidsvermogen beschikte, waardoor zij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De weigering van de Wajong-uitkering werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2024, 24/4870 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 1 juni 2023 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajonguitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. Sala, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 november 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sala en vergezeld door haar persoonlijk begeleidster [naam begeleidster] en partner [naam partner]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 1 juni 2023 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellante sprake is van meerdere aandoeningen, waaronder psychische klachten, het Ehlers-Danlossyndroom, hartruis en een pijnsyndroom. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 28 juli 2023 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 3 juni 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is. Voor de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) bestond geen aanleiding om meer informatie op te vragen bij de behandelaars van appellante. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd. In de stukken staat beschreven wat appellante zelf bij de gynaecoloog heeft verklaard over haar incontinentieproblematiek. In deze stukken staat niet hoe de gynaecoloog hierop heeft gereageerd en evenmin of er een diagnose is gesteld. Het is daarmee alleen het eigen verhaal van appellante zonder medische onderbouwing. Dat zich vanwege het frequent of langdurig toiletgebruik een situatie kan voordoen van excessief verzuimrisico is de rechtbank niet gebleken. Voor zover appellante verwijst naar een besluit waarmee in het kader van de Participatiewet is besloten dat appellante is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen, wordt het Uwv erin gevolgd dat dit besluit is gebaseerd op een ander wettelijk kader. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat, hoewel de situatie van appellante complex is en zij beperkingen heeft, geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante voert aan dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is. Het Uwv had meer informatie moeten opvragen, met name over de incontinentieproblematiek van appellante. Appellante heeft hier al van kleins af aan last van. Appellante heeft van deze klachten melding gemaakt bij meerdere artsen en is hiervoor bij de uroloog geweest. Volgens appellante zijn haar beperkingen onderschat. Zij lijdt aan meerdere ernstige aandoeningen, waaronder een depressieve stoornis, complexe PTSS, ADHD, ASS, morbide obesitas, hypermobiliteitssyndroom, Ehlers-Danlossyndroom, slaap/waak-hormoonstoornis en parasomnia’s. Appellante acht zich niet vier uur per dag belastbaar en verwijst daartoe (onder meer) naar de in beroep overgelegde stukken van de psychologen van Altrecht en haar fysiotherapeut. De rechtbank is ten onrechte niet op deze stukken ingegaan. Gelet op haar incontinentieklachten is volgens appellante wel degelijk sprake van een excessief verzuimrisico. Appellante bevuilt haar kleding en dit zal ook het geval zijn voor haar zitplaats op het werk. Niet valt uit te sluiten dat collega’s en appellante zelf daar hinder van zullen ondervinden.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hierbij is onder meer verwezen naar het in hoger beroep ingediende rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2025.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 1 juni 2023 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft.
Medische beoordeling
5.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is, wordt gevolgd. Appellante heeft tijdens het onderzoek van de primaire arts, noch in de bezwaarfase, haar incontinentieklachten naar voren gebracht. Van een situatie als bedoeld in rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van de Raad van 1 juli 2021 [1] is geen sprake en voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestond daarom geen aanleiding om nadere informatie op te vragen. In hoger beroep heeft appellante informatie overgelegd van (onder meer) de huisarts en uroloog. Appellante heeft niet toegelicht welke informatie nog ontbreekt. Ook desgevraagd ter zitting is hier geen opheldering over gegeven. Voor de overige aandoeningen van appellante geldt dat het Uwv de beschikking had over een grote hoeveelheid medische informatie, waaronder het medisch dossier van het ziekenhuis. Niet gebleken is dat er noodzakelijke informatie ontbreekt en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (aanvullend) onderzoek had moeten doen.
5.4.
Het standpunt van appellante dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de diverse aandoeningen van appellante, zoals autisme, PTSS en het Ehlers-Danlossyndroom. Hij heeft onderkend dat bij appellante sprake is van een complex medisch beeld en verminderde energie, maar hij acht appellante wel vier uur per dag belastbaar. De periode van vier uur hoeft niet aaneengesloten te zijn, maar kan ook verspreid worden op een dag. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Wat appellante heeft aangevoerd over haar incontinentieklachten leidt niet tot een ander oordeel. In zijn rapport van 9 september 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat niet medisch te verklaren is dat appellante twintig minuten tot een uur op het toilet moet zitten. Bovendien bestaat voor appellante de mogelijkheid gebruik te maken van incontinentiemateriaal. Ook hierin wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Dat, zoals appellante ter zitting heeft gesteld, incontinentiemateriaal bij haar niet afdoende werkt, blijkt niet uit de door haar overgelegde informatie van de behandelend uroloog en is ook verder door haar onvoldoende onderbouwd.
5.5.
Ook de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het een uur aaneensloten kunnen werken en de (overige) beperkingen van appellante, worden gevolgd. De door appellante overgelegde brief van 5 augustus 2025 van bij Altrecht werkzame psychologen bevat gedeeltelijk dezelfde informatie als de brief van dezelfde behandelaars van 22 februari 2024 die al in beroep was overgelegd en waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gereageerd in zijn rapport van 9 september 2023. Voor zover in de brief van 5 augustus 2025 wordt ingegaan op de behandelmogelijkheden van appellante is dit wel nieuw maar ziet het op de situatie ver na de datum in geding en bevat het geen informatie over voormelde vier voorwaarden van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Ook op de andere door appellante overgelegde medische informatie is de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd ingegaan in (onder meer) zijn rapport van 27 juni 2025.
5.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van een situatie van excessief ziekteverzuim. Wat de rechtbank daarover onder 7.1 en 7.2 van haar uitspraak heeft overwogen onderschrijft de Raad. Voor zover appellante haar situatie vergelijkbaar acht met de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2015 [2] wordt zij daarin niet gevolgd. Een relevant verschil met deze uitspraak is dat appellante haar klachten kan ondervangen door het gebruik van incontinentiemateriaal.
5.7.
Omdat bij de Raad geen twijfel bestaat over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen zoals door appellante ter zitting is verzocht.
5.8.
Appellante heeft geen (zelfstandige) beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan verrichten in een arbeidsorganisatie
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
5.9.
Uit 5 tot en met 5.8 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 1 juni 2023 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5.10.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

(getekend) D.S. de Vries

(getekend) H.A. Baars

Voetnoten

1.CRvB 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1581.
2.CRvB 10 november 2025, ECLI:NL:CRVB:2015:3892.