ECLI:NL:CRVB:2025:182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
22/3855 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 januari 2025 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 1998, heeft meerdere aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv concludeerde telkens dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Den Haag had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd. Appellante heeft psychische klachten en schildklierklachten, maar deskundigen concludeerden dat haar situatie niet duurzaam was. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 december 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd en dat er geen sprake was van duurzaam arbeidsongeschiktheid. Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding van € 1.500,- toe. De uitspraak bevestigde de weigering van de Wajong-uitkering en de schadevergoeding werd toegewezen aan appellante.

Uitspraak

22/3855 WAJONG
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2022, 20/3985 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.S. Träger hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft schriftelijke vragen gesteld aan de door de rechtbank benoemde onafhankelijke deskundige, psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing.
Bij brief van 3 mei 2024 heeft de deskundige deze vragen beantwoord, waarop appellante en het Uwv hebben gereageerd.
Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E.C. de Bie (opvolgend gemachtigde). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 20 april 2017 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante psychische klachten en schildklierklachten heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van GZ-psycholoog Lyppens-Melman en van Stichting De Jutters . Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 11 augustus 2017 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 14 februari 2018 ontvangen formulier, opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft dit opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 11 augustus 2017 en heeft dit verzoek bij besluit van 22 februari 2018 afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar is met een besluit van 6 juli 2018 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellante heeft op 1 juli 2019 opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 13 september 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 september 2019 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft psychiater Hernandez-Dwarkasing als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige is in het rapport van 27 juli 2021 tot de conclusie gekomen dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam hoeft te zijn. De deskundige heeft verder aangegeven dat voor het beantwoorden van de vragen met betrekking tot het beloop en de prognose van de bij appellante bestaande ziekte van Hashimoto (auto-immuun hyperthyreoïdie) een onderzoek door een internist gewenst is.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank internist prof. dr. J.B.L. Hoekstra als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft in het rapport van 21 maart 2022 geconcludeerd dat op zijn vakgebied geen argumenten zijn voor het aannemen van duurzame beperkingen.
Uitspraak van de rechtbank
2.3.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rapporten van de deskundigen geven naar het oordeel van de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek, zijn inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komen de rechtbank overtuigend voor. Niet in geschil is dat appellante geen arbeidsvermogen heeft. Psychiater Hernandez-Dwarkasing heeft in het rapport van 27 juli 2021 geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam hoeft te zijn. Dit zal afhangen van een eventuele meer succesvolle behandeling van de ziekte van Hashimoto in de toekomst en de groei van haar persoonlijkheid in een affectief neutrale begeleide woonsetting. Bij een adequate behandeling zouden de psychische klachten kunnen afnemen. Internist Hoekstra heeft geconcludeerd dat bij appellante op [geboortedatum] 2016 sprake was van een redelijk tot goed gesubstitueerde autoimmuun hyperthyreoïdie en van overgewicht. Er zijn op zijn vakgebied geen argumenten voor duurzame beperkingen. Niet valt in te zien waarom appellante vanwege auto-immuun hyperthyreoïdie duurzaam arbeidsongeschikt zou blijven, aldus de deskundige internist. Wat appellante in beroep onder verwijzing naar een brief van de behandelend internist Van Aken van 14 juni 2022 en een brief van de huisarts van 18 mei 2020 heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om de conclusies van de deskundigen, dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is, niet te volgen. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de overtuigend onderbouwde conclusies van de deskundigen dat appellante basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Daarmee heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat bij haar sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Appellante onderschrijft dat de onderzoeken van de deskundigen inzichtelijk en consistent gemotiveerd zijn, maar stelt dat de conclusie van de rechtbank op basis van deze rapporten onjuist is. Verbetering is alleen mogelijk als een betere behandeling in de toekomst de klachten van de ziekte van Hashimoto kan wegnemen. Uit het rapport van de deskundige internist blijkt nergens dat naar zijn mening sprake is, of kan zijn, van een meer succesvolle behandeling van de schildklierziekte. Hij geeft alleen aan dat de ziekte op dat moment voldoende onder controle is. Zijn opmerkingen over de duurzaamheid zien alleen op de schildklierproblematiek. Omdat het niet mogelijk is om de klachten van de ziekte van Hashimoto verder weg te nemen, is het niet mogelijk om op psychisch vlak verbetering te realiseren. Appellante heeft verder gesteld dat de psychische klachten niet zijn afgenomen. Appellante kan zich mogelijk nog wel ontwikkelen, maar de ontwikkeling wordt negatief beïnvloed door de ziekte van Hashimoto. Appellante betoogt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Tot slot heeft appellante verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op [geboortedatum] 2016, de dag dat zij achttien jaar is geworden, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
De gronden waarop het hoger beroep tegen de beoordeling van het Uwv berust, zijn grotendeels een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellante uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Uit het schrijven van deskundige Hernandez-Dwarkasing van 3 mei 2024 blijkt dat verbetering van de psychische klachten mogelijk is. Zij heeft toegelicht dat mogelijkheden voor verdere ontwikkeling worden gezien en dat de factor van negatieve beïnvloeding door de schildklierproblematiek nu uitgesloten lijkt. In de beantwoording van de vragen van de Raad heeft zij gesteld dat de behandeling/begeleiding (in de vorm van het aanleren van vaardigheden in het dagelijks leven in een begeleide woonvorm) los staat van de somatische aandoening en dat op psychisch vlak een adequate behandeling of begeleiding kan plaatsvinden als de somatische toestand goed is gestabiliseerd. Vervolgens heeft HernandezDwarkasing geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen vooralsnog niet als duurzaam kan worden vastgesteld.
4.6.
Het Uwv kan daarom worden gevolgd in het standpunt dat uit het rapport van psychiater Hernandez-Dwarkasing volgt dat verbetering verwacht kan worden in de vorm van persoonlijkheidsgroei in een affectie neutrale begeleide woonsetting en dat geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Daarmee is voldoende gemotiveerd dat op [geboortedatum] 2016 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden van appellante zich op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat op termijn arbeidsvermogen kan ontstaan. Het betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment. Uit vaste rechtspraak [5] volgt dat de omstandigheid dat (achteraf bezien) die verbetering niet heeft plaatsgevonden, daarbij geen rol speelt.
4.7.
Gelet op 4.4 tot en met 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op [geboortedatum] 2016 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.8.
Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
4.9.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [6] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
4.10.
Voor dit geval betekent dit het volgende. De procedure in haar geheel heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 5 december 2019 tot aan de datum van deze uitspraak vijf jaar en een maand geduurd, terwijl er geen omstandigheden zijn die een langere behandelingsduur dan vier jaar rechtvaardigen. De redelijke termijn is dus met één jaar en één maand overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. Het Uwv heeft binnen een half jaar op het bezwaar beslist. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter, zodat de te betalen schadevergoeding voor rekening komt van de Staat.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Uit 4.10 volgt dat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. Ook bestaat aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellante in verband met het indienen van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze worden begroot op € 453,50 voor kosten van rechtsbijstand (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5, met een waarde per punt van € 907,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan appellante van een bedrag tot vergoeding van schade van € 1.500,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit

(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
5.Zie de uitspraak van de Raad van 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2483.
6.Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.