In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 januari 2025 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 1998, heeft meerdere aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv concludeerde telkens dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Den Haag had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd. Appellante heeft psychische klachten en schildklierklachten, maar deskundigen concludeerden dat haar situatie niet duurzaam was. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 december 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd en dat er geen sprake was van duurzaam arbeidsongeschiktheid. Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding van € 1.500,- toe. De uitspraak bevestigde de weigering van de Wajong-uitkering en de schadevergoeding werd toegewezen aan appellante.