ECLI:NL:CRVB:2019:2483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv inzake haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak op 28 juni 2018 geconstateerd dat er gebreken waren in de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante. De Raad heeft het Uwv opgedragen om deze gebreken te herstellen. In de huidige uitspraak oordeelt de Raad dat het Uwv in zijn rapporten van 20 september en 18 oktober 2018 voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat appellante op 21 mei 2015 niet in een situatie verkeerde waarin haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet konden ontwikkelen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd, waarbij de gegevens van de behandelend artsen zijn meegenomen. Het verzoek van appellante om een deskundige in te schakelen is afgewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Tevens is het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.816,-.