ECLI:NL:CRVB:2025:1785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
25/53 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering na herhaalde aanvragen en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had herhaaldelijk een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze op basis van eerdere besluiten en het ontbreken van nieuwe medische informatie. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om niet terug te komen op de eerdere weigering van de uitkering. De appellant, die stelt dat hij door autisme veel beperkingen ondervindt, kreeg geen gehoor. De rechtbank had eerder de deskundigenrapporten gevolgd die concludeerden dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beoordeling konden herzien. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de deskundigen zorgvuldig hadden gehandeld. De appellant had geen nieuwe medische argumenten aangedragen die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De Raad benadrukte dat de diagnose ASS niet doorslaggevend is voor de beoordeling van de beperkingen van de appellant in 2011, het jaar waarop de Wajong-aanvraag betrekking had. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de weigering om de Wajong-uitkering toe te kennen bleef in stand.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 december 2024, 21/3509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen van een eerdere weigering van een Wajong-uitkering en om aan appellant niet alsnog vanaf 24 februari 2020 een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant had hij onder meer door ASS op zijn achttiende veel beperkingen en is hij jonggehandicapt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 4 juli 2011 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 13 september 2011 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Volgens het Uwv heeft appellant een aantal medische beperkingen, maar kan hij meer dan 75% van het minimumloon verdienen. Bij besluit van 13 december 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2011 ongegrond verklaard. In een uitspraak van 2 mei 2012 heeft de rechtbank Den Haag het beroep van appellant tegen het besluit van 13 december 2011 ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 9 mei 2014 [1] bevestigd.
1.2.
Op 17 september 2014 heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 22 september 2014 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden. Bij besluit van 20 januari 2017 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 september 2014 ongegrond verklaard. In een uitspraak van 28 september 2017 heeft de rechtbank Den Haag het beroep van appellant tegen het besluit van 20 januari 2017 ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 19 juli 2018 [2] bevestigd.
1.3.
Appellant heeft op 17 april 2015 voor de derde keer een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 13 september 2011. Omdat volgens het Uwv geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden heeft het Uwv in een besluit van 29 mei 2015 geweigerd om terug te komen van het besluit van 13 september 2011. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 mei 2015 en dat bezwaar later ingetrokken.
1.4.
Op 12 april 2019 heeft appellant voor de vierde keer een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 3 juni 2019 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe medische informatie in de aanvraag staat. Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Op 24 februari 2020 heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 29 mei 2015. Appellant heeft een rapport van verzekeringsarts M. Hundscheid van 12 februari 2020 overgelegd. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de voorgaande beoordeling te herzien. Met een besluit van 21 juli 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd terug te komen van het besluit van 29 mei 2015. Bij besluit van 7 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant met de aanvraag van 24 februari 2020 niet zozeer heeft beoogd om voor het verleden terug te komen van het besluit van 29 mei 2015 maar dat die aanvraag was bedoeld als een laattijdige duuraanspraak, omdat uit latere informatie is gebleken dat de beoordeling in 2011 niet juist was. Voor de inhoudelijke onderbouwing van haar oordeel heeft de rechtbank gewezen op de rapporten van vier door haar benoemde deskundigen.
2.1.
De rechtbank heeft klinisch neuropsycholoog B.A. Appels en verzekeringsarts Ch.H.C. Lemmers van WPEX als deskundigen benoemd voor het verrichten van een gecombineerd autisme en verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Deze deskundigen hebben op 14 maart 2023 een rapport uitgebracht. Zij hebben vastgesteld dat het onderzoek onvoldoende aanwijzingen geeft voor het vaststellen van autisme spectrumstoornis (ASS). De gedragskenmerken van appellant moeten gezien worden als onderdeel van cluster B persoonlijkheidsproblematiek. Het gaat om een “andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken". Op achttienjarige leeftijd was hiervan volgens de deskundigen sprake. De deskundigen komen in hun rapport gemotiveerd tot de conclusie dat er niet meer of zwaardere beperkingen gelden voor appellant dan in de FML van 24 augustus 2011 zijn vastgesteld.
2.2.
In reactie op het rapport van de deskundigen heeft appellant informatie van psychiater Y. Baoutou van het Autisme Spectrum Centrum (ASC) van 10 maart 2023 overgelegd. Baoutou concludeert dat bij appellant sprake is van een evidente ASS met comorbide licht verstandelijke handicap. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, in reactie op het rapport van de deskundigen en de informatie van Baoutou, het oordeel van de deskundigen gevolgd en opgemerkt dat er een verschil van mening is over de diagnose ASS, maar dat een diagnose volgens vaste rechtspraak van ondergeschikt belang is, omdat vooral de beperkingen van belang zijn.
2.3.
Op verzoek van de rechtbank hebben de deskundigen van WPEX gereageerd op de reacties van partijen. De deskundigen hebben toegelicht dat zij de multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van autisme spectrumstoornissen bij volwassenen in acht hebben genomen. Zij hebben niet onzorgvuldig gehandeld omdat zij voor de totstandkoming van hun conclusie alle informatie uit het dossier grondig hebben bekeken en gewogen. De deskundigen hebben verder toegelicht dat zij voor de ontwikkelingsanamnese gebruik hebben gemaakt van het DSM-5 interview autismestoornis en de meegezonden correspondentie. Ook onderschrijven zij het standpunt van het Uwv dat een diagnose juridisch gezien van ondergeschikt belang is en op zich niet bepalend is voor het vaststellen van de belastbaarheid.
2.4.
De rechtbank heeft appellant vervolgens verzocht om een reactie van psychiater Baoutou op de door het Uwv vastgestelde beperkingen in de FML. Appellant heeft vervolgens een reactie van psychiater Baoutou van 5 oktober 2023 overgelegd. Baoutou handhaaft zijn standpunt dat de diagnose ASS van toepassing is en vindt dat er meer beperkingen zijn.
2.5.
De rechtbank heeft in het rapport van de deskundigen en daarop volgende correspondentie van de deskundigen, het Uwv en psychiater Baoutou, aanleiding gezien om psychiater J.A. Bouwens en verzekeringsarts M. Roos-Vervoort van PrioCura als deskundigen te benoemen. Het psychiatrisch onderzoek is mede uitgevoerd door [naam 2], arts in opleiding tot specialist (AIOS) psychiatrie, onder supervisie van psychiater Bouwens. Psychiater Bouwens heeft op 25 april 2024 een rapport uitgebracht. Verzekeringsarts Roos-Vervoort heeft op 26 april 2024 een rapport uitgebracht. Psychiater Bouwens en AIOS [naam 2] hebben gemotiveerd geconcludeerd dat het klachtenpatroon van appellant niet voldoet aan het Acriterium van ASS. Zij hebben bij appellant de diagnoses licht verstandelijke beperking, antisociale persoonlijkheidsstoornis en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis gesteld. Verzekeringsarts RoosVervoort heeft aanleiding gezien voor aanvullende beperkingen voor de items 1.6.1 en 1.6.4 en kan zich verder verenigen met het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv dat appellant in staat is om acht uur per dag en 40 uur per week te werken.
2.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen op de items 1.6.1 en 1.6.4 overgenomen in een gewijzigde FML van 28 juni 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee functies laten vervallen en vastgesteld dat appellant met de resterende functies nog steeds meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen.
2.7.
Psychiater Baoutou heeft in zijn reactie zijn standpunt gehandhaafd dat de diagnose ASS van toepassing is en gesteld dat het onderzoek door de deskundigen slechts screenend was en dat de deskundigen geen ervaring hebben met ASS.
2.8.
De deskundigen van PrioCura hebben weersproken dat het onderzoek slechts screenend was. Zij hebben herhaald dat de problematiek van appellant volledig wordt omschreven door een licht verstandelijke beperking en door persoonlijkheidsproblematiek. Verzekeringsarts Roos-Vervoort heeft haar beoordeling gehandhaafd en opgemerkt dat zij appellant ook beperkt acht voor item 1.4.
2.9.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperking op item 1.4 opgenomen in een FML van 18 oktober 2024 en toegelicht dat de items waar deze beperking raakvlakken mee heeft niet tot nauwelijks voorkomen in de geduide functies en in de uitspraak van de Raad van 9 mei 2014 is bevestigd dat deze functies passend zijn.
2.10.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om de deskundigen niet te volgen. Het onderzoek door de deskundigen is zorgvuldig geweest en de deskundigen hebben op heldere en uitvoerige wijze gemotiveerd waarom het commentaar van appellant en psychiater Baoutou op de deskundigenrapporten geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. De rechtbank heeft uit de rapporten afgeleid dat de beperkingen van appellant op de datum in geding voortvloeien uit de door Bouwens en [naam 2] vastgestelde licht verstandelijke beperking en de stoornis in de persoonlijkheid. De deskundigen hebben voldoende gemotiveerd waarom zij de diagnose ASS niet hebben gesteld. De rechtbank wijst er ook op dat een diagnose niet bepalend is voor het aannemen van beperkingen. Het Uwv heeft het oordeel van verzekeringsarts Roos-Vervoort overgenomen en uit haar rapport blijkt dat er geen medische grondslag bestaat voor het standpunt dat appellant meer beperkt is. Gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de nadere toelichting van het Uwv van 18 oktober 2024 is volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies ook met aanvullende beperkingen geschikt zijn voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor twijfel aan de medische beoordelingen van de deskundigen. Appellant heeft verwezen naar de informatie van de orthopedagoog [naam 1] van de Stichting MEE Midden-Holland van 29 maart 2021, de bevindingen van de psychologen van GGZ Rivierduinen Kristal van 28 oktober 2021 en de rapporten en bevindingen van psychiater Baoutou van het ASC. Zij stellen allemaal dat bij appellant de diagnose ASS is gesteld. Appellant benadrukt dat de psycholoog en verzekeringsarts van WPEX, maar ook de psychiater en verzekeringsarts van PrioCura niet gespecialiseerd zijn op het gebied van ASS, terwijl psychiater Baoutou van het gerenommeerde ASC dit wel is.
3.2.
Appellant vindt dat de rechtbank de door haar benoemde deskundigen niet had mogen volgen, omdat in hun rapporten een ontwikkelingsanamnese ontbreekt. Volgens de multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van autismespectrumstoornissen bij volwassenen is een ontwikkelingsanamnese noodzakelijk om een ASS-diagnose te stellen of juist uit te sluiten. Het ontbreken van een ontwikkelingsanamnese maakt dat deskundigenrapporten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Psychiater Baoutou heeft wel zo’n ontwikkelingsanamnese verricht.
3.3.
Verder heeft appellant aangevoerd dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan de beoordeling van verzekeringsarts Hundscheid van 12 februari 2020. Hundscheid concludeert dat er forse beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn en dat appellant maximaal drie tot zes uur per week kan werken.
3.4.
Appellant stelt dat het Uwv en de rechtbank onvoldoende aandacht hebben voor de indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) van 9 november 2021 voor 24uurszorg. Die indicatie bevestigt structurele en duurzame beperkingen en had, samen met het rapport van Hundscheid, moeten leiden tot een urenbeperking.
3.5.
Ter zitting heeft appellant gesteld dat de deskundigenrapporten tot stand zijn gekomen in strijd met de Richtlijn medisch specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband. De door de rechtbank benoemde deskundigen hebben namelijk niet overlegd met behandelaars. Voorts heeft appellant de Raad ter zitting verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.6.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In geschil is of de rechtbank terecht de door haar ingeschakelde deskundigen heeft gevolgd, of dat de rechtbank aanleiding had moeten zien om in dit geval van die deskundigenrapporten af te wijken.
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellant zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd of nieuwe medisch argumenten genoemd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de door deze deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat er in dit geval geen aanleiding is om van die hoofdregel af te wijken.
4.4.
Dat psychiater Baoutou gespecialiseerd is in ASS, maakt niet dat het oordeel van de deskundigen niet gevolgd kan worden. De deskundigen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en op inzichtelijke wijze gemotiveerd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. ASS en het verrichten van onderzoek daarnaar behoort tot het vakgebied van een psychiater. Bovendien is voor de belastbaarheid van appellant en de geschiktheid voor de functies niet de diagnose (wel of geen ASS) doorslaggevend, maar gaat het vooral om de beperkingen die appellant in 2011 ondervond. Daarover hebben de door de rechtbank als deskundige benoemde verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze geadviseerd.
4.5.
De door de rechtbank benoemde deskundigen hebben toegelicht en onderbouwd dat zij wel een ontwikkelingsanamnese hebben uitgevoerd, onder meer door gebruik te maken van het DSM-5 interview, de meegezonden stukken en kennisname van de door Baoutou beschreven heteroanamnese. De beroepsgrond dat de deskundigenrapporten niet gevolgd mochten worden vanwege het ontbreken van een ontwikkelingsanamnese slaagt daarom niet.
4.6.
De stelling dat de informatie van verzekeringsarts Hundscheid onvoldoende bij de beoordeling is betrokken leidt niet tot twijfelen aan het oordeel van de deskundigen over de beperkingen van appellant op achttienjarig leeftijd (2011). In het deskundigenrapport van 14 maart 2023 is het rapport van Hundscheid uitdrukkelijk betrokken bij de beoordeling. De door de rechtbank benoemde verzekeringsartsen vormen hun eigen oordeel op basis van eigen onderzoek. Zij hebben zich daarnaast gebaseerd op de rapporten van de klinisch psycholoog en psychiater Bouwens. Tot slot is van belang dat het gaat om de beperkingen van appellant in 2011. Hundscheid beschrijft de situatie van appellant in 2020. Dat die niet overeenstemt met de situatie in 2011 blijkt uit het feit dat Hundscheid aangeeft dat appellant in 2014 nog 40 uur kon werken en dat zijn medische situatie tussen 2014 en 2017 ernstig is verslechterd. De bevindingen van Hundscheid in 2020, wat daar verder van zij, zeggen dus niets over de belastbaarheid van appellant in 2011.
4.7.
De Wlz-indicatie kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze indicatie ziet op de beperkingen van appellant in 2020. Daaruit kan niet worden afgeleid wat de beperkingen van appellant in 2011 waren. Bovendien bevat de Wlz een ander toetsingskader dan de Wajong.
4.8.
Anders dan appellant stelt, verplicht de Richtlijn medisch specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband, de door de rechtbank benoemde deskundigen niet om in alle gevallen behandelaars te raadplegen. Daar kan onder omstandigheden aanleiding voor zijn, maar appellant heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dat in dit geval noodzakelijk was.
4.9.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van D.M.A. van de Geijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025.

(getekend) W.R. van der Velde

(getekend) D.M.A. van de Geijn

Voetnoten

1.CRvB 9 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1614.
2.CRvB 19 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2193.