ECLI:NL:CRVB:2018:2193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake herhaalde Wajong-aanvraag en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn herhaalde aanvraag voor Wajong-ondersteuning werd afgewezen. Appellant, geboren in 1993, had eerder in 2011 een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. Na een nieuwe aanvraag in 2014, waarin appellant meldde dat hij zwakbegaafd was en een persoonlijkheidsstoornis had, weigerde het Uwv om terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Appellant stelde dat zijn klachten waren toegenomen en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet was opgeroepen voor een consult bij een verzekeringsarts.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid van appellant was toegenomen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had onderbouwd dat er geen aanwijzingen waren voor een verslechtering van de situatie van appellant ten opzichte van de eerdere beoordeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.