ECLI:NL:CRVB:2014:1614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidskundige en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, geboren in 1993, had op 22 juni 2011 een uitkering op grond van de Wet Wajong aangevraagd vanwege een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen. De verzekeringsarts concludeerde dat de appellant beperkt was in zijn belastbaarheid, maar in staat was om eenvoudig en gestructureerd werk te verrichten met enige begeleiding. Het Uwv weigerde de uitkering omdat de appellant niet kon aantonen dat hij gedurende 52 weken onafgebroken minder dan 75% van het wettelijk minimum(jeugd)loon kon verdienen.
In het bezwaar dat de appellant indiende, werd door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv correct waren. De rechtbank onderschreef deze conclusies en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten onvoldoende waren onderkend en dat hij niet in staat was de voor hem geduide functies te verrichten. De Raad oordeelde echter dat de door de appellant ingebrachte gegevens geen overtuigende indicaties bevatten dat hij meer beperkt was dan door het Uwv was vastgesteld.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had beslist dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering. De arbeidskundige grondslag werd eveneens onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat de geselecteerde functies niet tot overschrijding van de belastbaarheid van de appellant leiden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.