ECLI:NL:CRVB:2025:1750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
25/98 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 november 2024, waarin haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 november 2025 uitspraak gedaan op dit herzieningsverzoek. Verzoekster had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was per 1 september 2023 beëindigd. Het Uwv had haar een WGA-vervolguitkering toegekend, maar verzoekster was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt. De rechtbank had het bezwaar gegrond verklaard, maar verzoekster had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding gaven voor herziening. De Raad oordeelde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat zij geen nieuwe feiten had aangedragen die voor de uitspraak niet bekend waren. Het verzoek om herziening werd afgewezen, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Verzoekster kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 november 2024, 24/809 WIA
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of er aanleiding bestaat om terug te komen van een eerdere uitspraak van de Raad. De Raad komt tot het oordeel dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de uitspraak moet worden herzien. De Raad wijst het verzoek daarom af.

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 november 2024 in de zaak 24/809 WIA. [1]
Het Uwv heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Verzoekster heeft aanvullende stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2025. Verzoekster en het Uwv zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Met ingang van 9 maart 2021 heeft het Uwv aan verzoekster een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Met ingang van 26 april 2021 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Vanaf 25 augustus 2021 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster vastgesteld op 72,94%. Daarbij heeft het Uwv vermeld dat de WGAloonaanvullingsuitkering tot 1 september 2023 niet zal worden gewijzigd.
1.2.
Bij besluit van 31 mei 2023 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van verzoekster per 1 september 2023 beëindigd en haar met ingang van diezelfde datum een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2023 heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 31 mei 2023 gegrond verklaard, omdat het besluit van 31 mei 2023 niet is gebaseerd op een actueel medisch en/of arbeidsdeskundig onderzoek. Het Uwv heeft echter geen aanleiding gezien om een andere beslissing te nemen over de WGA-vervolguitkering van verzoekster omdat zij niet is verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts van het Uwv. Hierdoor was het niet mogelijk om een herbeoordeling uit te voeren.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 februari 2024 het beroep van verzoekster tegen het besluit van 19 september 2023 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Het verzoek om vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade heeft de rechtbank afgewezen, omdat verzoekster dit verzoek niet voldoende heeft onderbouwd.
1.5.
Bij besluit van 13 mei 2024 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster met ingang van 1 september 2023 is vastgesteld op 80 tot 100% en verzoekster alsnog in aanmerking is gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.6.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover haar verzoek om schadevergoeding was afgewezen. Bij uitspraak van 13 november 2024, waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Het standpunt van verzoekster
2. Verzoekster heeft in haar verzoek om herziening aangevoerd dat zij het niet eens is met de uitspraak van de Raad. Haar zaak is niet goed behandeld en de feiten en de bewijzen zijn ten onrechte genegeerd. Zij meent dat zij recht heeft op immateriële schadevergoeding van € 25.000,-. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt welk leed en ellende het Uwv heeft veroorzaakt door het onrechtmatig besluit. De schade en de gevolgen van het onrechtmatige besluit zijn groot. Ze moet jarenlang GGZ-behandelingen ondergaan en het onrechtmatig besluit heeft directe gevolgen voor haar leven en huisvesting. Zij heeft gesteld dat zij recent door haar huisarts is verwezen naar de afdeling psychiatrie van een ziekenhuis.
Het standpunt van het Uwv
3. Het Uwv heeft verzocht het verzoek om herziening af te wijzen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [2] is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de zaak en evenmin om een discussie over de uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een nader onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Herziening kan alleen plaatsvinden als er feiten en omstandigheden zijn van vóór de uitspraak, die verzoeker niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn en – als ze voor de uitspraak wel bekend zouden zijn geweest – tot een andere uitkomst hadden kunnen leiden.
4.3.
Verzoekster heeft in haar verzoek geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht zoals bedoeld in artikel 8:119, eerste lid van Awb. Wat zij heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij eerder naar voren heeft gebracht en komt erop neer dat zij vindt dat de uitspraak van 13 november 2024 niet juist is. Hiermee beoogt zij in feite een hernieuwde discussie te voeren over de inhoud van de zaak en de uitspraak van de Raad. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het middel van herziening daarvoor niet is bedoeld. De argumenten die verzoekster heeft aangevoerd en die betrekking hebben op de situatie na de uitspraak voldoen ook niet aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb. De nader ingebrachte e-mail van verzoekster van 8 oktober 2025 met aanvullende stukken is slechts één dag voor de zitting en dus ruim na aanvang van de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid van de Awb ingediend, terwijl het Uwv reeds had aangekondigd niet op de zitting te verschijnen. De Raad laat deze stukken buiten beschouwing, omdat de goede procesorde zich daartegen verzet.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 13 november 2024 in stand blijft.
6. Omdat het verzoek wordt afgewezen, krijgt verzoekster geen vergoeding voor eventueel door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van H.Z. Şipal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 13 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2121.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2257.