ECLI:NL:CRVB:2025:1731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/1270 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Venlo. Appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had in oktober 2020 een inkomen dat hoger was dan de inkomensgrens, waardoor hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag. De Raad oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat appellant niet langdurig een laag inkomen had. De beroepsgrond van appellant dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen, werd verworpen. De Raad stelde vast dat de overschrijding van de inkomensgrens niet marginaal was en dat de terugvordering van het inkomen door het college geen onbillijke situatie creëerde. De rechtbank Limburg had eerder de afwijzing van de aanvraag in stand gehouden, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant kreeg geen proceskostenvergoeding omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1270 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 april 2024, 23/3146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 25 november 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het over de afwijzing van een aanvraag van appellant om een individuele inkomenstoeslag. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellant niet aan de voorwaarde voldoet dat hij een langdurig laag inkomen had. Appellant heeft aangevoerd dat het college de hardheidsclausule in de toepasselijke verordening had moeten toepassen. Hij krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 september 2025. Voor appellant is mr. Verstraten verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Pereira Wong Chung.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 17 februari 2023 heeft appellant een individuele inkomenstoeslag aangevraagd op grond van artikel 36 van de PW.
1.3.
Met een besluit van 6 april 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 2 oktober 2023 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant om de volgende reden niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een individuele inkomenstoeslag. Appellant had geen langdurig laag inkomen. Hij heeft namelijk in de referteperiode, die loopt van 16 februari 2020 tot en met 16 februari 2023, een inkomen ontvangen dat hoger was dan 102% van de toepasselijke bijstandsnorm (inkomensgrens). Zo heeft appellant in de maand oktober 2020, naast zijn bijstand, een bedrag van € 163,- uit marktplaatsverkoop ontvangen. Het inkomen van appellant in die maand overschrijdt daardoor al de inkomensgrens. Het college heeft geen aanleiding gezien om wegens bijzondere individuele omstandigheden toch over te gaan tot toekenning van de individuele inkomenstoeslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De (wettelijke) regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant in de maand oktober 2020 een inkomen had dat hoger was dan de inkomensgrens en dat hij daarom niet gedurende de referteperiode een laag inkomen heeft gehad als bedoeld in artikel 4 van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Venlo 2015 (Verordening).
4.2.
Zoals ter zitting is besproken, gaat het in hoger beroep alleen nog om de beroepsgrond dat het college appellant met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8 van de Verordening een individuele inkomenstoeslag had moeten toekennen, omdat het slechts gaat om een marginale overschrijding van de inkomensgrens in één maand van de referteperiode en appellant dat bedrag moet terugbetalen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
In de toelichting op de Verordening is tot uitdrukking gebracht dat een marginale overschrijding van de inkomensgrens moet worden genegeerd en dat van een marginale overschrijding geen sprake is als het inkomen gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5,- te boven gaat.
4.2.2.
Voor de toepassing van artikel 4 van de Verordening is bepalend wat het inkomen was in elk van de maanden in de referteperiode. Dat een betrokkene die in één maand van de referteperiode een hoog inkomen heeft, niet in aanmerking komt voor een individuele inkomenstoeslag is namelijk onlosmakelijk verbonden met de voorwaarde voor de verlening van die toeslag dat de betrokkene langdurig een laag inkomen heeft. [1] Dat appellant gedurende het grootste deel van de referteperiode wel een laag inkomen had maakt daarbij geen verschil en is daarom op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een onbillijke of onredelijke situatie in de zin van artikel 8 van de Verordening.
4.2.3.
Bovendien was geen sprake van een marginale overschrijding in de zin van de toelichting op de Verordening. Niet in geschil is namelijk dat appellant in de maand oktober 2020 naast zijn bijstand nog een ander inkomen had tot een bedrag van € 163,-. Dit is een substantiële overschrijding van de bijstandsnorm.
4.2.4.
Ook het feit dat het college het door appellant in oktober 2020 ontvangen bedrag van € 163,- enige tijd later heeft teruggevorderd leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een onbillijke of onredelijke situatie in de zin van artikel 8 van de Verordening. Die terugvordering neemt namelijk niet weg dat appellant in oktober 2020 wel over dat bedrag heeft kunnen beschikken.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en W.R. van der Velde en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van H.Z. Şipal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) H.Z. Şipal

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke (wettelijke) regels

Participatiewet
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in artikel 36.
Artikel 36, eerste lid
Op aanvraag van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Venlo 2015
Artikel 1:
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. (…);
b. Peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;
c. Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;
d. Inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;
Artikel 4:
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de PW als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 102 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 8:
In gevallen waarin strikte toepassing van de regels leidt tot een onbillijke of onredelijke situatie voor de aanvrager, kan het college besluiten in gunstige zin van het hierin bepaalde af te wijken. Dit geldt niet voor de bepalingen omtrent het normbedrag, de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de peildatum.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 30 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1558, onder 4.7.