ECLI:NL:CRVB:2025:1728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand en brutering van schadevergoeding in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 10 juli 2023 uitspraak deed in een geschil over de terugvordering van bijstand. Appellante ontving sinds 22 april 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In 2021 ontving zij een schadevergoeding van € 17.429,50 na een ongeval, waarvan een deel als inkomen werd aangemerkt door het college van Burgemeester en Wethouders van Utrecht. Het college vorderde een bedrag van € 11.458,70 terug, omdat appellante geen melding had gemaakt van de schadevergoeding. Appellante was het niet eens met deze terugvordering en stelde dat de schadevergoeding als smartengeld moest worden aangemerkt en niet als inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de terugvordering in stand. Appellante herhaalde haar argumenten in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schadevergoeding als inkomen moest worden aangemerkt en dat de terugvordering gerechtvaardigd was. Appellante kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding voor proceskosten toegekend.