ECLI:NL:CRVB:2009:BI4420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6304 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na verkeersongeval en de gevolgen voor bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante ontvangt sinds 23 maart 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een verkeersongeval op 13 september 1999 heeft zij schadevergoeding ontvangen van Achmea Schadeverzekeringen N.V. ter compensatie van haar verlies aan arbeidsvermogen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen heeft echter besloten om een bedrag van € 300,-- per maand in mindering te brengen op haar bijstandsuitkering, omdat dit bedrag als inkomen wordt aangemerkt. Appellante is van mening dat deze schadevergoeding niet als inkomen kan worden beschouwd en dat er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid tussen bijstandsgerechtigden en degenen die een uitkering op basis van werknemersverzekeringen ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de schadevergoeding, hoewel niet aangemerkt als inkomsten uit arbeid, wel degelijk als inkomen in de zin van de WWB moet worden beschouwd. De Raad oordeelt dat de vergoeding ter compensatie van het verlies aan arbeidsvermogen naar zijn aard overeenkomt met inkomsten in verband met arbeid. Dit betekent dat de bijstandsverlening moet worden aangepast op basis van de ontvangen schadevergoeding.

De Raad wijst de grief van appellante af dat er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid, omdat beide groepen uitkeringsgerechtigden niet in vergelijkbare omstandigheden verkeren. De uitgebreide middelentoets die geldt voor bijstandsverlening is noodzakelijk vanwege de vangnetfunctie van de WWB. De uitspraak van de rechtbank Haarlem wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.

Uitspraak

07/6304 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 oktober 2007, 06/12213 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wernik. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt vanaf 23 maart 2005 bijstand ingevolge Wet werk en Bijstand (WWB), die vanaf 23 november 2005 is berekend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Appellante, die op 13 september 1999 gewond is geraakt bij een verkeersongeval, heeft de veroorzaker van het ongeval aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade, waaronder haar toekomstig verlies aan arbeidsvermogen dat is berekend op € 300,-- per maand gedurende 15 jaar vanaf 1 januari 2006, in totaal € 54.000,--. Op basis van een in april 2006 gesloten vaststellingsovereenkomst heeft Achmea Schadeverzekeringen N.V. aan appellante een bedrag van € 70.000,-- uitgekeerd voor de geleden schade. Daarnaast was reeds bij wijze van voorschotten een bedrag van in totaal € 28.402,-- aan appellante uitbetaald.
1.3. Bij besluit van 3 juli 2006 - voor zover hier van belang - heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 1 mei 2005 (lees: 2006) gewijzigd in die zin dat op de uitkering € 300,-- per maand in mindering wordt gebracht. Bij besluit van 23 oktober 2006 - voor zover hier van belang - heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep onveranderd op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding per definitie niet als inkomen kan worden beschouwd en wijst erop dat een vergoeding in verband met gederfd arbeidsvermogen in fiscale zin niet wordt aangemerkt als inkomen. Voorts is appellante van mening dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen bijstandsgerechtigden, waarbij de vergoeding in mindering wordt gebracht op de uitkering, en zij die een uitkering ingevolge de werknemersverzekeringen ontvangen, waarbij de vergoeding wordt vrijgelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de WWB worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
4.2. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover hier van belang - wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor deze betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid en socialezekerheidsuitkeringen, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen.
4.3. Tussen partijen is niet in geding dat in het aan appellante uitgekeerde bedrag van € 70.000,-- is begrepen de gekapitaliseerde vergoeding als compensatie voor verlies aan arbeidsvermogen van € 300,-- per maand gedurende 15 jaar vanaf 1 januari 2006. Naar het oordeel van de Raad heeft het College zich terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 20 september 2005, LJN AU3195, op het standpunt gesteld dat deze vergoeding dient te worden aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. De vergoeding komt naar zijn aard overeen met een periodiek te ontvangen bedrag aan inkomsten in verband met arbeid dat kan worden ingezet voor levensonderhoud, waarop de bijstand slechts behoeft aan te vullen.
4.4. De Raad merkt op dat de in geding zijnde schadevergoeding dient ter compensatie voor het verlies van arbeidsvermogen en niet wordt aangemerkt als inkomsten uit arbeid, maar als inkomsten die naar hun aard overeenkomen met inkomsten in verband met arbeid. De omstandigheid dat, zoals appellante heeft aangevoerd, deze vergoeding in het fiscale recht niet als inkomen wordt aangemerkt kan er niet toe leiden dat de betreffende bepalingen van de WWB in dezelfde zin moeten worden uitgelegd.
4.5. De grief van appellante dat er sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen bijstandsgerechtigden en degenen die een uitkering ingevolge de werknemersverzekeringen, waaronder de Werkloosheidswet (WW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen, kan naar het oordeel van de Raad niet slagen reeds omdat beide groepen uitkeringsgerechtigden niet in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Bij de verlening van bijstand wordt, behoudens een beperkt aantal uitzonderingen, rekening gehouden met alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Deze uitgebreide middelentoets vloeit voort uit de vangnetfunctie van de WWB. De werknemersverzekeringen op basis waarvan uitkering wordt verstrekt ter compensatie van het verlies aan inkomsten als gevolg van onder meer werkloosheid en arbeidsongeschiktheid kennen slechts een beperkte middelentoets omdat daarbij alleen van invloed zijn de inkomsten van de uitkeringsgerechtigde uit arbeid en - tot op zekere hoogte - diens inkomsten in verband met arbeid. De Raad is van oordeel dat de verschillen tussen de beide groepen uitkeringsgerechtigden zodanig zijn dat niet gesproken kan worden van gelijke gevallen, zodat geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid.
4.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.F. Bandringa en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) B.E. Giesen.
IJ