ECLI:NL:CRVB:2025:1726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
25/210 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015 voor scootmobiel onterecht; onvoldoende onderzoek naar revalidatie-effecten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die lijdt aan longklachten, artrose en hartklachten, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade had deze aanvraag afgewezen, stellende dat het gebruik van een scootmobiel een anti-revaliderend effect zou hebben. De Raad oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van de appellant en de gevolgen van het gebruik van een scootmobiel. De Raad concludeert dat het college in strijd heeft gehandeld met de vergewisplicht, zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant gegrond. Het college wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij het appellant alsnog een scootmobiel moet verstrekken die voldoet aan de opgestelde eisen. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.628,- bedragen, evenals het griffierecht van € 193,-.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 januari 2025, 23/3593 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
Datum uitspraak: 26 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over vraag of het college terecht de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Het college heeft zich op basis van onvoldoende onderzoek op het standpunt gesteld dat een scootmobiel op appellant een anti-revaliderend effect heeft. Dit komt niet overeen met (medische) informatie die appellant heeft verstrekt. Het college moet appellant alsnog een scootmobiel verstrekken.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 september 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. van den Hove en B. Bouwens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft longklachten, artrose in de knieën en hartklachten. Hij ervaart beperkingen in zijn mobiliteit. In verband hiermee heeft appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening bestaande uit een scootmobiel.
1.2.
Met een besluit van 14 maart 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 26 oktober 2023 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag voor een scootmobiel afgewezen. Aan die afwijzing ligt een medisch advies van 21 februari 2023 van Argonaut ten grondslag. Het gebruik van een scootmobiel heeft volgens het college een antirevaliderende werking voor appellant. Een dergelijke vervoersvoorziening is daarmee niet doeltreffend, omdat die niet is gericht op het opheffen of verminderen van de door appellant ondervonden beperkingen. Het college heeft wel eerder al collectief vraagafhankelijk vervoer aan appellant verstrekt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het afwijzen van de aanvraag voor een scootmobiel in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuursorgaan pas op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (de vergewisplicht). [1] Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
4.2.
De Raad stelt vast dat in het advies van Argonaut wordt vermeld dat appellant een longaandoening en rugklachten heeft. Uit medische stukken in het dossier volgt echter dat appellant ook aan hartfalen en artrose lijdt. Uit het advies van Argonaut blijkt niet dat dit bij de advisering is betrokken. Door het advies van Argonaut desondanks aan de besluitvorming ten grondslag te leggen heeft het college dan ook in strijd met de op hem rustende vergewisplicht gehandeld.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep alsnog gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:9, 3:49 en 7:12 van de Awb. Het college zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van het volgende.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant maximaal zo’n 100 meter kan lopen. Partijen verschillen alleen nog van mening over de vraag of het gebruik van een scootmobiel een anti-revaliderend effect heeft op het functioneren van appellant.
4.6.
De behandelend longarts en de ergotherapeut hebben toegelicht dat het verstrekken van een scootmobiel voor appellant geen anti-revaliderende werking zal hebben. De Raad ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Omdat er dan – zoals ook ter zitting is gebleken – niets meer aan het verstrekken van een scootmobiel in de weg staat, moet het college met het nieuwe besluit op bezwaar aan appellant een scootmobiel verstrekken die voldoet aan een op te stellen programma van eisen.
5. Omdat appellant gelijk krijgt, moet het college hem de kosten in beroep en hoger beroep betalen. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907,- per punt) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. Verder moet het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2023 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-;
  • bepaalt dat het college van appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 193,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.

(getekend) D. Hardonk-Prins

(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.5
(…)
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…)
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2021
Artikel 10 Voorwaarden en weigeringsgronden
1. Een maatwerkvoorziening kan worden geweigerd:
(…)
l. indien de gevraagde voorziening een anti revaliderend effect heeft op het functioneren van de cliënt of dat behandeling kan bijdragen aan de probleemoplossing.
Beleidsregels Wmo gemeente Kerkrade 2016
Vervoersvoorziening
(…)
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Hiervoor is er een collectief vervoersysteem, zijnde Regiotaxi en deze heeft de prioriteit.
(…)
Voor het lokaal verplaatsen over de korte en middenlange afstanden kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel worden ingezet.
Afwegingskader
(…)
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene. Voorts geldt als voorwaarde voor de verstrekking van een scootmobiel een maximale loopafstand van 250 meter.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3538 en de uitspraak van 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1113.