Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante, die te laat bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 25 februari 2021 ziekgemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 8 november 2021, werd appellante per 12 november 2021 geschikt geacht voor haar laatste werk, waarna het Uwv het ziekengeld stopzette. Appellante maakte hiertegen geen bezwaar. Op 20 januari 2022 meldde zij zich opnieuw ziek per 1 december 2021, waarna het Uwv op 10 februari 2022 een voorschot op het ziekengeld toekende. Na een tweede beoordeling op 17 maart 2022, weigerde het Uwv ziekengeld per 1 december 2021 en verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellante had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat de bezwaartermijn duidelijk was aangegeven en dat appellante zich had laten bijstaan door een rechtshulpverlener. De verwarring die ontstond door een later verzonden brief van het Uwv was niet voldoende om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand bleef.