ECLI:NL:CRVB:2025:171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
23/2958 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante, die te laat bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 25 februari 2021 ziekgemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 8 november 2021, werd appellante per 12 november 2021 geschikt geacht voor haar laatste werk, waarna het Uwv het ziekengeld stopzette. Appellante maakte hiertegen geen bezwaar. Op 20 januari 2022 meldde zij zich opnieuw ziek per 1 december 2021, waarna het Uwv op 10 februari 2022 een voorschot op het ziekengeld toekende. Na een tweede beoordeling op 17 maart 2022, weigerde het Uwv ziekengeld per 1 december 2021 en verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellante had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat de bezwaartermijn duidelijk was aangegeven en dat appellante zich had laten bijstaan door een rechtshulpverlener. De verwarring die ontstond door een later verzonden brief van het Uwv was niet voldoende om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand bleef.

Uitspraak

23/2958 ZW
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022, 22/3902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante omdat zij te laat bezwaar heeft gemaakt. Volgens appellante is de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.S. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld in de zaken 23/1957 ZW, 23/2958 ZW en 23/2959 ZW. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 december 2024. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 24/1899 ZW. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman en [X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
Appellante heeft het hoger beroep in de zaak 23/2957 ZW ter zitting ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting in de zaak 23/2959 ZW is geschorst.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak 24/1899 ZW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker / gastvrouw voor 40 uur per week. Op 25 februari 2021 heeft zij zich ziekgemeld. Na de beëindiging van het dienstverband heeft het Uwv aan appellante ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 8 november 2021 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 12 november 2021 geschikt geacht voor haar laatste werk. Met een besluit van 9 november 2021 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij vanaf 12 november 2021 geen ziekengeld meer krijgt. Hiertegen heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft zich op 20 januari 2022 ziekgemeld per 1 december 2021. Bij besluit van 10 februari 2022 heeft het Uwv appellante vanaf 1 december 2021 een voorschot op het ziekengeld toegekend.
1.3.1.
In verband met de ziekmelding per 1 december 2021 heeft appellante op 17 maart 2022 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 1 december 2021 geschikt geacht voor haar laatste werk. Met een besluit van 18 maart 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante per 1 december 2021 ziekengeld toe te kennen.
1.3.2.
Bij besluit van 1 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat zij haar bezwaar te laat heeft ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft (voor zover hier van belang) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van 1 juni 2022 in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat in het besluit van 18 maart 2022 terecht een bezwaarclausule van twee weken is opgenomen. Appellante heeft hiertegen met een brief van 3 mei 2022, door het Uwv ontvangen op 4 mei 2022, bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is niet tijdig ingediend. In het besluit is voldoende duidelijk vermeld dat het bezwaar binnen twee weken, vóór 1 april 2022, moest zijn ingediend. Appellante had geen verschoonbare reden om haar bezwaarschrift te laat in te dienen. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was het Uwv daarom gehouden het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Voor een belangenafweging of een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is geen ruimte.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
3.1.
Appellante heeft, voor zover van belang, tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding van appellantes bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2022 niet-verschoonbaar is. Appellante was in afwachting van een nader besluit over haar recht op ziekengeld per 1 december 2021. Met het sturen op 4 april 2022 van een tweede besluit over appellantes ziekengeld per 12 november 2021 zorgde het Uwv voor verwarring. In artikel 6:11 van de Awb bestaat wel degelijk ruimte voor een belangenafweging. In het artikel staat immers ‘redelijkerwijs’.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de nietontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante in stand heeft gelaten. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift is verzonden na afloop van de wettelijke bezwaartermijn.
4.2.
De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift haar niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. De door appellante beschreven omstandigheden wijzen niet op persoonlijke of externe omstandigheden zoals omschreven in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024 [1] , bij welke uitspraak de Raad zich heeft aangesloten [2] . In het besluit van 18 maart 2022 was de bezwaartermijn van twee weken en de uiterlijke datum van 1 april 2022 duidelijk vermeld. Appellante heeft zich bij het instellen van bezwaar bij het Uwv laten bijstaan door een rechtshulpverlener en door haar zorgbegeleider. De door appellante gestelde verwarring door de brief van 4 april 2022, die door het Uwv verzonden is naar aanleiding van een telefonisch contact tussen het Uwv en de zorgbegeleider op diezelfde dag, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het besluit van 18 maart 2022 gaf geen enkele aanleiding voor de veronderstelling dat er nog een nader besluit over de aanspraken op ZW-uitkering per 1 december 2021 zou volgen. De brief van 4 april 2022 had ook geen betrekking op de ziekmelding per 1 december 2021: daarin werd alleen verwezen naar de eerdere herstelverklaring per 12 november 2021. Het telefonisch contact tussen de zorgbegeleider en het Uwv vond bovendien plaats nadat de bezwaartermijn al was verlopen. Daarna is nog gewacht tot 3 mei 2022 met het indienen van een bezwaarschrift. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is onder die omstandigheden geen sprake.
4.3.
Bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb gaat het om een gebonden bevoegdheid. Als eenmaal is vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en vervolgens wordt geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet het bezwaar nietontvankelijk worden verklaard. In dat geval is een belangenafweging niet mogelijk. Dat betekent onder meer dat de belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, bij de beoordeling niet relevant zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van het Uwv om het bezwaarschrift niet inhoudelijk te behandelen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 75k van de Ziektewet
In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j twee weken, tenzij het geschil betrekking heeft op een beoordeling als bedoeld in artikel 19ab.

Voetnoten

1.CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
2.CRvB 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.