In deze zaak gaat het om een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden. Appellant, geboren in 1949, ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aan appellant maatwerkvoorzieningen verstrekt tot en met 22 mei 2020. Appellant heeft op 2 april 2020 verzocht om ondersteuning voor de periode na 22 mei 2020. Het college heeft een besluit genomen dat appellant voor de periode van 23 mei 2020 tot en met 21 mei 2024 een maatwerkvoorziening van 276 minuten per week verstrekt. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Hij heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 november 2024. De Raad oordeelt dat het hoger beroep slaagt en dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen over het onderdeel wasverzorging. Daarnaast wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met acht maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 3.628,-, en het griffierecht van € 184,-.