ECLI:NL:CRVB:2025:1644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- G.C. Boot
- S.B. SmitColenbrander
- Rechtspraak.nl
Vaststelling subsidie voor loonkosten op grond van de NOW-1
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de subsidie voor loonkosten op grond van de NOW-1. De minister heeft de subsidie lager vastgesteld dan het eerder uitbetaalde voorschot, omdat het werkelijke omzetverlies bij appellante in de NOW-1 periode lager is uitgevallen dan bij de aanvraag van de tegemoetkoming werd verwacht en omdat de loonsom in de subsidieperiode maart tot en met mei 2020 lager is dan (driemaal) de loonsom in de referentiemaand januari 2020. Appellante is van mening dat in dit geval moet worden afgeweken van artikel 7, tweede lid, van de NOW-1, waarin is geregeld hoe de hoogte van de subsidie wordt berekend, omdat de gevolgen voor haar onevenredig zijn. De Raad volgt appellante hierin niet. Het belang van appellante weegt in dit geval niet zwaarder dan het belang van de minister.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens de minister heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Namens appellante is de bedrijfsleider verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens, werkzaam bij het Uwv.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de drie maal de loonsom in januari 2020 hoger is dan de loonsom over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020. Ook is niet in geschil dat de definitieve subsidie is vastgesteld in overeenstemming met artikel 7, tweede lid, van de NOW-1. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de minister bij het vaststellen van de definitieve subsidie maatwerk had moeten leveren door de loonsom in de referentiemaand januari 2020 te corrigeren voor het feit dat deze maand 23 werkdagen telt, terwijl de maanden maart tot en met mei 2020 gemiddeld 21,67 werkdagen tellen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister de subsidie lager mocht vaststellen. Het besluit tot vaststelling van de subsidie op grond van de NOW-1 op een lager bedrag dan bij de subsidieverlening is vastgesteld, berust op een discretionaire bevoegdheid. De Raad concludeert dat het vaststellen van de subsidie op een lager bedrag niet onevenredig is, gezien de omstandigheden van de zaak.