ECLI:NL:CRVB:2025:1640
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte en terugvordering van WW-uitkering met betrekking tot inkomsten uit arbeid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de hoogte van de WW-uitkering van appellant over de maanden december 2023 en januari 2024, waarbij het Uwv de uitkering heeft verlaagd vanwege inkomsten uit arbeid. Appellant ontving vanaf 14 augustus 2023 een WW-uitkering en vanaf 14 september 2023 een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Het Uwv heeft op basis van inkomensgegevens van de Belastingdienst de hoogte van de uitkering vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van te veel ontvangen uitkering, maar het Uwv heeft geoordeeld dat de terugvordering gerechtvaardigd is, hoewel appellant op dat moment geen aflossingscapaciteit had. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv bevestigd, waarbij is gesteld dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij appellant kan aantonen dat deze gegevens onjuist zijn. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere besluiten zouden ondermijnen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.