ECLI:NL:CRVB:2025:1540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
24/1740 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uwv. Appellante, geboren in 1998, had op 1 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij door diverse psychische aandoeningen, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en een depressieve stoornis, niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv concludeerde echter dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat er niet uitgesloten was dat haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst konden ontwikkelen. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv dat er kans op verbetering was, mede door de behandeling van haar psychische klachten. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 juni 2024, 23/2351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 1 januari 2022 (de dag dat zij studerend was) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.P. Drosten, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 juli 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Drosten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 29 juni 2022 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante klachten heeft als gevolg van een eetstoornis, specifieke fobieën, een recidiverende stemmingsstoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS), een posttraumatische stressstoornis en een conversiestoornis. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar op 1 januari 2022 geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 6 januari 2023 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de overwegingen en de conclusie van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen, dat niet is uitgesloten dat appellante in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen, onderschreven. Wat appellante heeft aangevoerd bevat geen objectief medische gegevens die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd.
3.1.
In de procedure is aandacht besteed aan twee problemen waarmee appellante kampt, namelijk de BPS en een depressie. Voor dat laatste ziektebeeld heeft appellante van september 2022 tot begin juli 2024 een antidepressivum genomen en de depressie is inmiddels beëindigd. Appellante was echter ook al voor het ontstaan van de depressie niet in staat om werk te behouden. Zij is al sinds haar vijfde jaar onder behandeling van eerst Karakter, vervolgens Mediant en momenteel van een psychiater van Youz. Niet alleen is er sprake van de nog immer aanwezige BPS, maar er is ook een verdenking van ADHD en autismespectrumstoornis. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar informatie van haar GZ-psycholoog en psychiater uit 2023 en 2025.
3.2.
Appellante heeft last van drukte en chaos in haar hoofd en huis. Het doen van boodschappen lukt niet door overprikkeling. Appellante is dan ook niet in staat taken uit te voeren in een arbeidsorganisatie, beschikt niet over basale werknemersvaardigheden, kan niet aaneengesloten werken gedurende ten minste een periode van een uur en is niet ten minste vier uur per dag belastbaar. Appellante heeft daarom duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
3.3.
Appellante heeft de Raad verzocht een psychiater als deskundige te benoemen of appellante in de gelegenheid te stellen zelf een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering terecht in stand heeft gelaten. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn ook te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Artikel 1a:1, eerste lid van de Wajong, onderscheidt twee doelgroepen voor jonggehandicapten. De eerste doelgroep (onder a) ziet op de ingezetenen die op de dag waarop zij achttien jaar worden als gevolg van ziekte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De tweede doelgroep (onder b) ziet op de ingezetenen die (kort gezegd) tijdens of binnen zes maanden na afronden van de studie als gevolg van ziekte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor beide groepen geldt op grond van het tweede lid een zogeheten vijfjaarstermijn. Een betrokkene kan alsnog jonggehandicapte worden als hij binnen vijf jaar alsnog voldoet aan de voorwaarde dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft op grond van dezelfde oorzaak als die op grond waarvan eerder beperkingen als gevolg van ziekte werden ondervonden.
4.2.
Zoals met partijen is besproken op de zitting, heeft de aanvraag van appellante betrekking op de omstreeks 1 januari 2022 ontstane beperkingen die appellante ondervond als gevolg van een rond dat moment ontstane depressieve stoornis, naast een al langer bestaande BPS en een recent vastgestelde ADHD. Tussen partijen is niet in geschil dat de BPS en de ADHD al op haar 18e aanwezig waren en dat zij daarvan toen ook al beperkingen ondervond. Voor zover appellante zich op het standpunt heeft gesteld dat zij op 1 januari 2022 als gevolg van (toegenomen) beperkingen op grond van BPS en ADHD duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft kan zij niet worden gevolgd. Het moment waarop voor het eerst beperkingen uit een ziekte worden ondervonden, is bepalend voor de vraag of een betrokkene voor wat betreft die beperkingen valt onder artikel 1a:1, eerste lid, aanhef onder a, dan wel onder b, van de Wajong. De beperkingen vanwege de BPS en ADHD waren er al op appellantes 18e verjaardag. De termijn van vijf jaar als genoemd in het tweede lid was voor zover het gaat om de beperkingen vanwege de BPS en ADHD op 1 januari 2022 ruimschoots verstreken.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante op 1 januari 2022 geen arbeidsvermogen heeft. Partijen zijn het erover eens dat zij op die datum niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet een uur aaneengesloten kan werken en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.4.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.5.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.6.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 1 januari 2022 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn standpunt dat op 1 januari 2022 bij appellante kans was op verbetering. Bij appellante was op dat moment sprake van een (eenmalige ernstige) depressieve stoornis bij een BPS. Voor de depressie kon appellante op 1 januari 2022 nog worden behandeld. De psychiater heeft appellante antidepressiva voorgeschreven en haar verwezen naar psychiatrische intensieve thuiszorg. Op 1 januari 2022 was de behandeling en begeleiding van appellante en haar gezin nog niet begonnen. De verzekeringsartsen hebben afdoende onderbouwd dat met deze behandeling de mogelijkheid bestaat dat de psychische toestand van appellante zal kunnen verbeteren, waardoor de beperkingen van appellante op mentaal vlak kunnen afnemen. De op herstel gerichte psychiatrische behandeling van appellante zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aannemelijk weer leiden tot ten minste het lage niveau van de vier criteria van het arbeidsvermogen waaraan appellante voor de datum in geding (1 januari 2022) ook voldeed. Daarbij heeft de primaire verzekeringsarts er in zijn rapport van 8 december 2022 op gewezen dat appellante (als gevolg van de BPS) structurele beperkingen heeft, namelijk het omgaan met stress en andere mentale eisen, eigen gevoelens uiten en omgaan met kritiek en conflicten. Daardoor zal appellante altijd kwetsbaar blijven. In een aangepaste werksetting zal appellante, na de behandeling, weer voldoende mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Deze conclusie wordt gevolgd, waarbij de Raad erop wijst dat appellante ook heeft bewezen over arbeidsvermogen te beschikken, gelet op haar opleidings- en arbeidsverleden. Appellante heeft geen (medische) informatie overgelegd dat dit anders lag.
4.8.
Appellante heeft geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan deze inhoudelijke beoordeling van het Uwv. Door het Uwv is voldoende onderbouwd dat niet is uitgesloten dat appellante na behandeling basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen, ten minste een periode van een uur aaneengesloten kan werken, ten minste vier uur per dag belastbaar is en een taak kan verrichten in een arbeidsorganisatie. Hiermee is onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is, zodat het Uwv de aanvraag voor een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen.
4.9.
Gelet op 4.6 tot en met 4.8 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op 1 januari 2022 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.10.
Nu ook in hoger beroep geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen. Ook is er geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om appellante in de gelegenheid te stellen zelf een psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.

(getekend) D.S. de Vries

(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.