ECLI:NL:CRVB:2025:153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23/600 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor eiwitverrijkt dieet wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een eiwitverrijkt dieet. De appellant, die lijdt aan COPD, had verzocht om voortzetting van de bijzondere bijstand die eerder was toegekend. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat er een medische noodzaak bestond voor het dieet. De Raad stelde vast dat de dieetkosten niet vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet en dat er geen recht op bijstand bestaat op basis van artikel 15 van de Participatiewet. De Raad concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat de kosten voor het dieet noodzakelijk waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de dieetkosten, omdat er geen medische noodzaak is vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier R.R. Olde Engberink.

Uitspraak

23/600 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 januari 2023, 20/5993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk (college)
Datum uitspraak: 21 januari 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van een eiwitverrijkt dieet vanwege het ontbreken van een medische noodzaak voor dit dieet. Appellant voert aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van COPD is aangewezen is op een eiwitverrijkt dieet. Ook is volgens appellant het door het college uitgevoerde onderzoek niet zorgvuldig geweest. De Raad geeft hem daarin geen gelijk. De afwijzing van de aanvraag blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.J. Botterblom, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 december 2024. Voor appellant is mr. Botterblom verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Bakker.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is bij besluit van 25 juli 2018 in verband met medische klachten tot 1 maart 2019 bijzondere bijstand tot een bedrag van € 75,- per maand toegekend voor de kosten van een eiwitverrijkt dieet.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellant op 25 februari 2019 om voortzetting van de bijzondere bijstand, heeft op verzoek van het college Schenk, arts voor Maatschappij en Gezondheid van A-REA onderzoek verricht. Schenk heeft appellant gezien op 7 mei 2019 en informatie opgevraagd bij de huisarts. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 mei 2019. Daarin heeft Schenk geconcludeerd dat de medische noodzaak van het door appellant zelf samengestelde eiwitverrijkte dieet op dat moment onvoldoende kon worden onderbouwd. Op basis van dit advies heeft het college bij een besluit van 18 juni 2019 de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand aanvraagt, algemeen gebruikelijk zijn en de medische noodzaak voor een eiwitverrijkt dieet op dit moment niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Appellant heeft tegen de afwijzing van de aanvraag bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het college een verzekeringsarts van Argonaut (de verzekeringsarts) om advies gevraagd. De verzekeringsarts heeft appellant op 2 maart 2020 gezien en de bevindingen van zijn onderzoek neergelegd in een rapport van 25 mei 2020. Daarin concludeert de verzekeringsarts dat er geen medische noodzaak bestaat voor een eiwitverrijkt dieet. Voor zover hem bekend uit informatie van de huisarts en uit informatie van de diëtist is geen dieet meer voorgeschreven. Aangezien geen dieet is voorgeschreven en appellant wordt geacht met gezonde voeding in zijn eiwitbehoefte te kunnen voorzien, zijn er geen meerkosten voor (dieet)voeding. Bij besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college onder verwijzing naar het advies van de verzekeringsarts het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat appellant niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de meerkosten van een eiwitverrijkt dieet, omdat er geen medische noodzaak is voor het volgen van dit dieet.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het gaat in deze zaak om afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten in verband met medische klachten. Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand, moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.2.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) moet bij een aanvraag om bijzondere bijstand eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.3.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Volgens vaste rechtspraak, heeft de PW, gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van vergoeding van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Als binnen de voorliggende voorziening die vergoeding in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht, dient daarbij voor de toepassing van de PW te worden aangesloten. [2]
4.3.1.
Voor medische en paramedische zorg is de Zorgverzekeringswet (Zvw) een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keus gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten. Dit is vaste rechtspraak. [3]
4.3.2.
De dieetkosten waarvoor een vergoeding is gevraagd in deze zaak, worden niet vergoed vanuit de Zvw zodat op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, geen recht bestaat op bijstand voor deze kosten.
4.4.
Het college voert buitenwettelijke begunstigend beleid ten aanzien van meerkosten van een dieet. Op grond van artikel 8, onder b, vijfde gedachtestreepje, van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2019 bestaat recht op vergoeding van de kosten van voedingssupplementen en de meerkosten van een dieet bij een medische indicatie. In de toelichting daarbij staat vermeld: “De vergoeding voor dieetkosten betreft de meerkosten ten opzichte van de kosten van reguliere voeding, die tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan horen en die de inwoner zonder zijn dieet ook zou hebben.”
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de aanvraag bijzondere bijstand ten onrechte is afgewezen, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van COPD blijvend is aangewezen op een eiwitrijk dieet en dit dieet meerkosten met zich meebrengt. Appellant heeft hierbij verwezen naar het e-mailbericht van diëtiste [naam 1] van 21 oktober 2019, waarin zij schrijft dat appellant vanwege zijn COPD een hogere eiwitbehoefte heeft dan de gemiddelde gezonde mens. Zij wijst op het chronische karakter van COPD, waardoor de verhoogde eiwitbehoefte ook voor de toekomst zal gelden. In principe zou appellant met producten uit de supermarkt moeten uitkomen, waarbij zij opmerkt dat eiwitrijke voeding wel een hogere prijs heeft. Daarnaast acht de diëtiste het vooral belangrijk dat appellant voldoende spiermassa behoudt. Eiwitrijke voeding helpt, samen met voldoende lichaamsbeweging bij het opbouwen van deze spiermassa. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
Appellant heeft met alleen de verwijzing naar de overweging van de diëtiste niet aannemelijk gemaakt dat er, ondanks de – onbetwiste – verhoogde eiwitbehoefte, een medische noodzaak bestaat voor een eiwitverrijkt dieet. Hierbij is van belang dat de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een medische noodzaak voor een eiwitverrijkt dieet, omdat er geen dieet meer is voorgeschreven. Appellant wordt geacht met gezonde voeding in zijn eiwitbehoefte te kunnen voorzien. Er zijn daarom geen meerkosten voor (dieet)voeding. Hieraan doet niet af dat diëtiste [naam 1] door wie hij in juli 2019 eenmalig is gezien, schrijft dat de COPD, waarvoor eerder aan appellant een dieetverklaring is afgegeven, een chronische aandoening is en de verhoogde eiwitbehoefte daarom ook voor de toekomst zal gelden en eiwitrijke voeding een hogere prijs heeft, nu haar collega diëtiste [naam 2] die in bezwaar door de verzekeringsarts om inlichtingen is gevraagd, daarvan afstand heeft genomen. In een brief van 26 maart 2020 schrijft zij dat appellant in juli 2019 is geadviseerd om gezonde voeding te nuttigen en daarbij voor eiwitrijke producten te kiezen, maar dat appellant geen verdere begeleiding wenst en dat het niet haalbaar is om uit één consult een conclusie te trekken over de behoefte op lange termijn.
4.7.
Het standpunt van appellant dat het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig was omdat hij niet aan de huisarts en de diëtiste heeft gevraagd of een medische noodzaak bestond voor het dieet, slaagt evenmin. Wat hier ook van zij, uit de rapportage van Schenk blijkt dat hij deze vraag al uitdrukkelijk aan de huisarts had gesteld en dat de huisarts die vraag ontkennend heeft beantwoord. Uit wat onder 4.6 is overwogen, blijkt dat ook diëtiste [naam 2] die vraag heeft beantwoord.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat appellant geen bijzondere bijstand krijgt voor de dieetkosten.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.A. Timmer, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
(getekend) W.A. Timmer
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8263 en 3 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1612.
3.Zie de uitspraak van 16 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL7320.