ECLI:NL:CRVB:2025:1400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/3344 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake bijstandsverlening en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant had verzocht om herziening van een eerder besluit van 1 april 2021, waarin hij was vrijgesteld van arbeidsverplichtingen vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven voor herziening, maar het college heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren aangedragen. De Raad oordeelde dat appellant geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 1 april 2021, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Appellant kreeg geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/3344 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 november 2023, 23/5121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 23 september 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek om een eerder genomen besluit te herzien. Appellant heeft aangevoerd dat er redenen waren om een eerder genomen besluit te herzien. Hij krijgt hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2025. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.T. Krabbenborg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 13 april 2003 (toekenningsbesluit) heeft het college aan appellant met ingang van 27 december 2002 bijstand toegekend. In dit besluit is, voor zover hier van belang, onder meer opgenomen dat op appellant de arbeidsverplichtingen van toepassing zijn.
1.2.
Met een besluit van 1 april 2021 heeft het college appellant vrijgesteld van alle verplichtingen in verband met arbeidsinschakeling, re-integratie en tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Participatiewet omdat is vastgesteld dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 16 juli 2022 heeft appellant het college een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“Betreft: Indienen herzieningsverzoek op grond van nieuwe feiten artikel 6, boek 4 van de Algemene wet Bestuursrecht (artikel 4:6 Awb).
[…]
Hierbij dien ik bij uw organisatie een verzoek in op basis van nieuwe of in ieder geval oude feiten maar nieuw ingediende feiten betreffende de herziening van mijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Uw organisatie heeft geen rekening gehouden met mijn oorspronkelijke aanvraag en heeft mij jarenlang onrecht aangedaan. Mede hierdoor is mijn speciale situatie verslechterd en is mijn mentale en lichamelijke conditie verslechterd.
[…].”
1.4.
Het college heeft het verzoek van 16 juli 2022 opgevat als een verzoek om herziening van het toekenningsbesluit. Met een besluit van 18 januari 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 13 juni 2023 (bestreden besluit), heeft het college het herzieningsverzoek afgewezen met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan het bestreden besluit is het volgende ten grondslag gelegd. In zowel het herzieningsverzoek als in bezwaar zijn geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden naar voren gebracht. Ondanks herhaalde verzoeken is onduidelijk gebleven wat moet worden herzien en waarom. De afwijzing van het herzieningsverzoek is ook niet evident onredelijk. Bij gebrek aan enige stelling daaromtrent, is het college niet gebleken dat enig besluit onmiskenbaar onjuist is. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat appellant, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet om een hoorzitting heeft gevraagd, heeft het college het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het aan appellant is om bij een herzieningsverzoek aan te voeren wat er herzien moet worden aan het oorspronkelijke besluit en waarom dat het geval is. Onduidelijk is gebleven waarom het toekenningsbesluit zou moeten worden herzien. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Uit wat is aangevoerd kan niet volgen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
4.1.
Als de termijn voor bezwaar, beroep of hoger beroep over een besluit ongebruikt is verstreken of als het gebruik van die rechtsmiddelen niet heeft geleid tot herroeping of vernietiging van dat besluit, dan staat dat besluit in rechte vast. De discussie daarover is dan gesloten. Een bestuursorgaan kan er daarom voor kiezen om een verzoek om terug te komen van een dergelijk besluit of om dat te herzien zonder onderzoek af te wijzen, als bij dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Hij hoeft dan bij de afwijzing van het verzoek in beginsel alleen te verwijzen naar dat eerdere besluit. Het bestuursorgaan doet het verzoek op deze vereenvoudigde manier af met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter het beroep of hoger beroep tegen het besluit tot afwijzing van een herzieningsverzoek in dat geval als volgt beoordeelt. Aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst deze of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de afwijzing van het herzieningsverzoek die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat die afwijzing evident onredelijk is. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Besluit van 1 april 2021
4.4.
Pas op de zitting van de Raad is duidelijk geworden op welk besluit het herzieningsbesluit ziet. Toen heeft appellant gezegd dat het gaat om het besluit van 1 april 2021, omdat hij begeleiding wil krijgen van de kant van het college.
4.5.
Tegen dat besluit heeft appellant destijds geen bezwaar gemaakt, zodat het in rechte vaststaat. De Raad begrijpt het dan zo dat appellant met zijn herzieningsverzoek heeft beoogd dat het college terugkomt van zijn besluit van 1 april 2021.
4.6.
Appellant heeft er op de zitting van de Raad op gewezen dat hij niet weet welke stukken ten grondslag liggen aan het besluit van 1 april 2021 en dat dit een nieuw gebleken feit is, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
4.7.
Het college heeft gezegd dat appellant een rechtsmiddel had moeten aanwenden tegen het besluit van 1 april 2021, wat hij niet heeft gedaan. De Raad begrijpt hieruit dat het college zich op het standpunt stelt dat wat appellant naar voren brengt geen nieuw gebleken feit is dat aanleiding geeft om het besluit van 1 april 2021 te herzien en dat de afwijzing van dat verzoek, ook voor zover het ziet op dat besluit, daarom wordt gehandhaafd.
4.8.
De Raad volgt het college hierin. Als appellant bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 1 april 2021 had hij kunnen aanvoeren dat hij niet weet welke stukken aan dat besluit ten grondslag liggen. Alleen al om die reden is wat appellant naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn herzieningsverzoek geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is als bedoeld in 4.3. In wat appellant heeft aangevoerd wordt ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om herziening, voor zover dat ziet op het besluit van 1 april 2021, in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. Bonnema als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2025.

(getekend) W.F. Claessens

(getekend) J. Bonnema

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Participatiewet
Artikel 9, eerste lid
De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.