Op 26 augustus 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De zaak betreft een verzoeker die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 december 2022 en tegen een besluit van 27 februari 2023. De partijen, waaronder het college van burgemeester en wethouders van Heerlen en de Staat der Nederlanden, zijn niet verschenen op de zitting. De gemachtigde van verzoeker heeft op 19 augustus 2025 gemeld dat er een schikking is bereikt, waarbij het beroep en het hoger beroep worden ingetrokken, met uitzondering van het verzoek om schadevergoeding.
De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in deze zaak niet is overschreden, mits de totale duur van de procedure niet langer is dan vier jaar. De Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met meer dan een jaar en minder dan anderhalf jaar is overschreden, wat recht geeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.500,-. Aangezien de rechtbank eerder al € 500,- had toegekend, heeft verzoeker recht op een aanvullende schadevergoeding van € 1.000,-. Daarnaast is er een vergoeding van de proceskosten vastgesteld op € 453,50 voor de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.