ECLI:NL:CRVB:2025:1388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
23/402 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

Op 26 augustus 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De zaak betreft een verzoeker die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 december 2022 en tegen een besluit van 27 februari 2023. De partijen, waaronder het college van burgemeester en wethouders van Heerlen en de Staat der Nederlanden, zijn niet verschenen op de zitting. De gemachtigde van verzoeker heeft op 19 augustus 2025 gemeld dat er een schikking is bereikt, waarbij het beroep en het hoger beroep worden ingetrokken, met uitzondering van het verzoek om schadevergoeding.

De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in deze zaak niet is overschreden, mits de totale duur van de procedure niet langer is dan vier jaar. De Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met meer dan een jaar en minder dan anderhalf jaar is overschreden, wat recht geeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.500,-. Aangezien de rechtbank eerder al € 500,- had toegekend, heeft verzoeker recht op een aanvullende schadevergoeding van € 1.000,-. Daarnaast is er een vergoeding van de proceskosten vastgesteld op € 453,50 voor de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

23.402 PW-PV, 23/ 963 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om schadevergoeding in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 december 2022, 21/52 (aangevallen uitspraak) en het beroep tegen het besluit van 27 februari 2023 (nader besluit)
Partijen:
[verzoeker], te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Zitting hebben: O.L.H.W.I Korte, als voorzitter, en J.J. Janssen en A. Hoogenboom, als leden
Griffier: L. van Beelen
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 augustus 2025. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 453,50.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Op 19 augustus 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, de Raad bericht, dat verzoeker en het college een schikking hebben bereikt en dat het beroep tegen het nader besluit en het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak wordt ingetrokken met uitzondering van het daarbij gedane verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,- en de proceskosten in verband met dat verzoek.
2. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze, in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. [1]
3. Op het moment dat de schikking was bereikt was de redelijke termijn met meer dan een jaar en minder dan anderhalf jaar overschreden. Deze overschrijding heeft in zijn geheel plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Naar vaste rechtspraak heeft verzoeker in dat geval in beginsel recht op een immateriële schadevergoeding van in totaal € 1.500,- ten laste van de Staat.
4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank aan verzoeker al € 500,- aan immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend. Verzoeker heeft daarom – zoals verzocht – nog recht op een aanvullende schadevergoeding van € 1.000,-.
5. Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toewezen, heeft verzoeker ook recht op een vergoeding van zijn kosten voor de indiening van het verzoek. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 453,50 (1 punt met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor van een 0,5) voor de kosten van rechtsbijstand.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L. van Beelen (getekend) O.L.H.W.I. Korte

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.