In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uwv op 57,99% per 8 juli 2021, en de beëindiging van haar WIA-uitkering per 28 augustus 2023. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank had moeten overgaan tot proceskostenveroordeling. De Raad bevestigt de beëindiging van de WIA-uitkering, maar vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenveroordeling.