ECLI:NL:CRVB:2025:1325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
23/1454 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) wegens niet voldoen aan inschrijvingsvereiste in handelsregister

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Appellant, die een eenmanszaak in de horeca exploiteert, heeft bijstand aangevraagd, maar deze is ingetrokken omdat hij niet stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) op de vereiste datum van 17 maart 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam ongegrond verklaard. Appellant deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar de Raad oordeelde dat hij niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de toekenning van bijstand, aangezien de inschrijving in het handelsregister een duidelijke voorwaarde was. De Raad bevestigde dat appellant bij het invullen van de aanvraagformulieren redelijkerwijs had moeten begrijpen dat tijdige inschrijving vereist was en dat de eerdere besluiten onjuist waren. De intrekking en terugvordering blijven in stand, en appellant moet de teveel verleende bijstand terugbetalen. De uitspraak werd gedaan op 9 september 2025.

Uitspraak

23/1454 TOZO
Datum uitspraak: 9 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2023, 22/3406 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het college heeft de bijstand ingetrokken en de te veel betaalde bijstand van appellant teruggevorderd, omdat achteraf na controle is gebleken dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde van inschrijving op 17 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Appellant doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep slaagt niet. De intrekking en terugvordering blijven in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J-A.J. Brahm, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brahm. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.J.J. Straver.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant exploiteert een eenmanszaak gericht op het verrichten van werkzaamheden in de horeca. Deze eenmanszaak is op 17 april 2020 ingeschreven in het handelsregister van de KvK.
1.2.
Appellant heeft, voor zover van belang, op 14 oktober 2020, 2 mei 2021 en 14 juli 2021 bijstand op grond van de Tozo aangevraagd. Met besluiten van respectievelijk 27 oktober 2020, 1 juni 2021 en 29 juli 2021 heeft het college daarop aan appellant bijstand toegekend voor de perioden 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021, 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 en 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021.
1.3.
Met besluiten van 19 april 2021 en 30 september 2021, na bezwaren gehandhaafd met een besluit van 22 juni 2022 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover van belang, de bijstand over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 ingetrokken en de kosten van de over die periode betaalde bijstand tot een bedrag van in totaal € 11.412,39 van appellant teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat achteraf na controle is gebleken dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde van inschrijving in het handelsregister van de KvK op 17 maart 2020 en dat daaraan niet afdoet de stelling van appellant dat hij al voor die datum werkzaamheden heeft verricht als ondernemer en Btw-plichtig was. De intrekking en terugvordering zijn gebaseerd op respectievelijk artikel 54, derde lid, tweede volzin, en artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet. Volgens het college zijn er geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarmee de intrekking en terugvordering in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartoe heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Tozo in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 (te beoordelen periode).
4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid (vanaf 20 maart 2021: tweede lid), van de Tozo kon bijstand op grond van dit besluit worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007.
4.3.
Vaststaat dat appellant niet op 17 maart 2020 met zijn onderneming stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK.
4.4.
Appellant heeft als enige hoger beroepsgrond aangevoerd dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Volgens appellant mocht hij, gelet op de handelwijze van het college en de vraagstelling in de aanvraagformulieren, erop vertrouwen dat hij recht had op bijstand op grond van de Tozo. Hij heeft daartoe gesteld dat op het aanvraagformulier alleen de vraag is gesteld per wanneer hij ondernemer is en dat hij vervolgens naar waarheid heeft vermeld dat hij sinds 2 november 2019 ondernemer is. Daarna is een medewerker van de gemeente [woonplaats] alle vereisten nagelopen en heeft het college aan appellant met de besluiten van 27 oktober 2020, 1 juni 2021 en 29 juli 2021 de gevraagde bijstand op grond van de Tozo toegekend. Dit beroep slaagt niet op grond van de hierna volgende redenen.
4.4.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
4.4.2.
Van dergelijke toezeggingen of uitlatingen is geen sprake. Aan de enkele toekenningen van bijstand op grond van de aanvragen van appellant en de vraagstelling op de aanvraagformulieren heeft appellant niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat hij – ondanks dat hij op 17 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK – recht had op bijstand op grond van de Tozo. Feit is dat op de aanvraagformulieren alleen de vraag stond vermeld: “Per wanneer bent u ondernemer?”. Deze vraag werd echter gesteld nadat in de inleidende tekst van de aanvraagformulieren daarvóór eerst de inschrijving op 17 maart 2020 steeds nadrukkelijk als belangrijke voorwaarde voor toekenning werd vooropgesteld. Hierbij komt dat appellant bij de indiening van de aanvragen uitdrukkelijk heeft verklaard de inleidende tekst te hebben gelezen en begrepen. Appellant kon bij het invullen van de aanvraagformulieren dan ook redelijkerwijs begrijpen dat tijdige inschrijving in het handelsregister vereist was en dat de oorspronkelijke besluiten onjuist waren.
4.4.3.
Appellant had er dus ook rekening mee moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking zou worden hersteld. Voor zover appellant ook bedoeld heeft een beroep te doen op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt dit daarom evenmin.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven en dat appellant de teveel verleende bijstand moet terugbetalen.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en E.C.E. Marechal en C.F.E. van Olden-Smit als leden, in tegenwoordigheid van J. Bonnema als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Bonnema

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.